ECLI:NL:RBDHA:2018:15120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
NL17.8201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging en risico op ernstige schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend op 21 februari 2017, waarbij hij aanvoert dat hij in Turkije gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn arrestatie in 2009 en het niet vervullen van de militaire dienstplicht. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank wijst erop dat het incident van arrestatie in 2009 zich lang geleden heeft voorgedaan en dat eiser sindsdien geen problemen heeft ondervonden van de autoriteiten. Eiser heeft bovendien identiteitsdocumenten verkregen en is meerdere keren legaal in en uit Turkije gereisd, wat erop wijst dat hij niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije vanwege het niet vervullen van de militaire dienstplicht te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank stelt vast dat eiser geen problemen heeft ondervonden vanwege het niet vervullen van de dienstplicht en dat hij niet heeft geprobeerd om een vrijstelling te verkrijgen op basis van zijn psychische klachten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C. Verbaas).

ProcesverloopBij besluit van 10 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Sivridag. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 21 februari 2017 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij tijdens een demonstratie in 2009 met vrienden autobanden in brand heeft gestoken, dat hij vervolgens is opgepakt en dat hij een nacht in de cel heeft doorgebracht voordat hij werd voorgeleid bij de rechter. Daarna is hij vrijgelaten, maar is hij nog tweemaal opgeroepen om zich te melden in deze zaak. Ook heeft eiser verklaard dat in Turkije geen mogelijkheid is om je mening te uiten, dat hij tegen het regime in Turkije is en dat hij zich onder druk gezet voelt door de autoriteiten. Eiser heeft verder aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij twee keer is opgeroepen voor militaire dienstplicht, maar dat hij vanwege psychische klachten de dienstplicht niet wil vervullen. Bij terugkeer vreest eiser echter de dienstplicht te moeten vervullen.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 de identiteit en nationaliteit van eiser;
 de arrestatie, detentie en voorleiding bij de rechter;
 de militaire dienstplicht.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Daartoe heeft verweerder overwogen dat de identiteit en nationaliteit van eiser wordt gevolgd. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiser over de arrestatie, detentie en voorleiding bij de rechter en de militaire dienstplicht geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Daartoe heeft verweerder overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat eiser in Turkije te vrezen heeft voor vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast meent verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het voor hem onmogelijk is om naar Turkije terug te keren. Op de eerste plaats wijst eiser erop dat hij bevreesd is voor de gevolgen van zijn eerdere arrestatie. Op de tweede plaats is eiser bevreesd voor het feit dat hij in militaire dienst moet. Daartoe voert eiser aan dat hij psychisch niet in orde is en dat zijn familie ervan is overtuigd dat hij tijdens militaire dienst niet in staat zal zijn zichzelf staande te houden. Daarnaast stelt eiser dat gezien zijn Koerdische achtergrond niet van hem gevergd kan worden dat hij het leger ingaat. Eiser meent dat hij zeer slecht behandeld zal gaan worden en is ook bevreesd dat hij als soldaat ingezet zal worden in de strijd en gevechten met andere Koerden. Verder heeft eiser een brief van zijn behandelend psycholoog van 21 september 2018 overgelegd ter onderbouwing van zijn psychische klachten.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Turkije gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn arrestatie in 2009. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht dat dit incident zich in 2009 heeft voorgedaan, dat eiser daarna hierover niets vernomen heeft van de autoriteiten en dat hij na zijn vrijlating geen persoonlijke problemen heeft ondervonden. Verder is van belang dat eiser na dit incident identiteitsdocumenten heeft verkregen en verschillende keren Turkije op legale wijze is in- en uitgereisd. Hieruit blijkt niet dat eiser sinds zijn arrestatie in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zou staan. Voorts merkt de rechtbank op dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat indien de autoriteiten wel op zoek zouden zijn naar eiser voor een eventuele strafrechtelijke afwikkeling van het incident, het voor de hand had gelegen dat de autoriteiten in de afgelopen acht jaar daartoe actie zouden hebben ondernomen. Dit is echter niet gebeurd en gelet op het tijdsverloop heeft verweerder dan ook niet ten onrechte niet aannemelijk geacht dat eiser bij terugkeer naar Turkije problemen zal ondervinden.
5.2
Ten aanzien van de militaire dienstplicht, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft verklaard dat hij in 2012 en in 2016 een oproep heeft gekregen voor militaire dienst, maar dat hij hier geen gehoor aan heeft gegeven. Toen eiser in 2016 een paspoort wilde aanvragen, kreeg hij te horen dat dit niet mogelijk was omdat in het systeem stond dat hij zijn dienstplicht niet had vervuld. Eiser is vervolgens naar het legerbureau gegaan en heeft daar verteld dat hij nog niet klaar was om in dienst te gaan omdat hij psychische klachten heeft. Bij het legerbureau werd daarop geantwoord dat eiser terug kon komen wanneer hij zich klaar voelde, aldus eiser.
Eiser heeft daarna een nieuw paspoort gekregen en is vervolgens legaal uitgereisd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit het voorgaande blijkt dat eiser geen problemen heeft gehad vanwege het niet vervullen van de dienstplicht en dat evenmin is gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat vanwege het niet vervullen van de dienstplicht. Verder heeft verweerder van belang mogen achten dat het mogelijk is om een vrijstelling te verkrijgen op basis van medische klachten en dat eiser, zoals hij zelf heeft gesteld, niet heeft geprobeerd om een dergelijke vrijstelling te verkrijgen. Verweerder heeft in redelijkheid van eiser mogen verwachten dat hij enige inspanning zou verrichten om een vrijstelling te verkrijgen voordat hij zijn asielaanvraag zou indienen. Gezien het voorgaande is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer de dienstplicht zal moeten vervullen. Reeds gelet hierop, treft het betoog van eiser dat vanwege zijn Koerdische achtergrond niet gevergd kan worden dat hij het leger ingaat geen doel. Ook hetgeen eiser naar voren heeft gebracht over de veranderende situatie in Turkije kan niet leiden tot een gegrond beroep. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt en niet nader onderbouwd waarom hij in de huidige situatie in Turkije geen vrijstelling zou kunnen krijgen van de dienstplicht vanwege zijn medische situatie. De overgelegde brief van de psycholoog maakt dit oordeel niet anders nu deze brief slechts onderbouwt dat eiser psychische problemen heeft. Dit gegeven is echter niet in geschil. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije vanwege het niet vervullen van de militaire dienstplicht te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel