ECLI:NL:RBDHA:2018:1513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
5930370 RL EXPL 17-10336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening warmtelevering na de invoering van de Warmtewet

Op 15 februari 2018 heeft de kantonrechter in de zaak tussen de stichting Staedion en een gedaagde uitspraak gedaan over de afrekening van warmtelevering. De zaak betreft een geschil over de kosten van warmtelevering die Staedion aan de gedaagde in rekening heeft gebracht voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015. Staedion had een totaalbedrag van € 883,69 vastgesteld, maar de gedaagde was het niet eens met deze afrekening en had de zaak voorgelegd aan de huurcommissie. De huurcommissie had de betalingsverplichting van de gedaagde vastgesteld op € 542,83, wat leidde tot een geschil over de redelijkheid van de tarieven die Staedion hanteerde.

De kantonrechter oordeelde dat de tarieven die Staedion hanteerde onder de maximumprijzen van de Warmtewet blijven, maar dat de redelijkheid van de tarieven ook beoordeeld moest worden. De kantonrechter stelde vast dat de tarieven die Staedion hanteerde gebaseerd waren op gemiddelde kosten van warmtelevering en dat deze tarieven geen winst opleverden voor Staedion. Echter, de kantonrechter volgde de huurcommissie in de opvatting dat kapitaalslasten en onderhoudskosten van de installaties niet in de warmtekosten mogen worden verwerkt, maar onderdeel moeten zijn van de kale huurprijs.

De kantonrechter heeft de betalingsverplichting van de gedaagde vastgesteld op € 883,69, verminderd met het aandeel van de gedaagde in de kapitaalslasten en onderhoudskosten. Staedion werd opgedragen om binnen vier weken een nieuwe eindafrekening op te stellen. De proceskosten werden gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk werden gesteld. De vordering van de gedaagde in reconventie werd afgewezen, omdat deze niet integraal kon worden gevolgd na de uitspraak in conventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
MN
zaaknummer / rolnummer: 5930370/17-10336
15 februari 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van
de stichting
STICHTING STAEDION,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.W. Huijbers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.A. Breetveld.
Partijen zullen hierna Staedion en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft, voorafgaand aan de op 28 augustus 2017 gehouden comparitie van partijen, kennis genomen van de navolgende stukken:
-de dagvaarding van 19 april 2017 met producties;
-de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie.
1.2.
De comparitie van partijen is gehouden op 28 augustus 2017. Daar zijn verschenen: namens Staedion dhr. [L] in het gezelschap van de gemachtigde en namens [gedaagde] de gemachtigde. Van de comparitie van partijen is door de griffier aantekening gehouden. De aantekeningen bevinden zich in het griffiedossier.
1.3.
Vervolgens heeft de kantonrechter kennis genomen van de navolgende stukken:
-de conclusie van repliek in conventie, tevens van antwoord in reconventie;
-de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie;
-de conclusie van dupliek in reconventie, met producties.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Staedion verhuurt aan [gedaagde] de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] . De woning van [gedaagde] is gelegen in een wooncomplex dat met blokverwarming wordt verwarmd. Onderdeel van de huurovereenkomst maakt uit de levering van warmte aan [gedaagde] .
2.2.
Staedion heeft de door [gedaagde] verschuldigde kosten van warmtelevering over de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015 middels een afrekening vastgesteld op € 883,69. De kosten bestaan uit meetkosten, die in deze procedure niet ter discussie staan, een gebruiksonafhankelijk deel, het vaste tarief, en variabele gebruikskosten die gebruiksafhankelijk zijn. Staedion heeft gerekend met een bedrag aan vastrecht van € 200,00 in 2014 en van € 221,78 in 2015. Voor de variabele verbruikskosten berekende zij in 2014 € 24,00 per gigajoule en in 2015 € 22,60 per gigajoule. Voormelde tarieven voor vastrecht en gebruik zijn niet gebaseerd op de daadwerkelijk gemaakte kosten voor warmtelevering in een specifiek complex of in een specifieke woning aangezien Staedion voor al haar afnemers, zowel voor het vastrecht als voor het variabele tarief, een gelijk tarief hanteert.
2.3.
De tarieven van Stadion zijn lager dan de door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor 2014 en 2015 vastgestelde maximumtarieven op grond van de Warmtewet (een vastrecht van € 254,- en een verbruikstarief van € 24,03 per gigajoule in 2014; en een vastrecht van € 281,78 en een verbruikstarief van € 22,64 per gigajoule in 2015).
2.4.
[gedaagde] is het niet eens met de onder 2.2. bedoelde afrekening en heeft deze ter beoordeling voorgelegd aan de huurcommissie. Bij uitspraak (ZKN-2016-001900), verzonden op 23 februari 2017, heeft de huurcommissie de betalingsverplichting van [gedaagde] voor stookkosten over de periode van 1 juli 2014 tot 30 juni 2015 vastgesteld op € 542,83.
2.5.
In de uitspraak van de huurcommissie wordt onder meer het volgende overwogen:

De commissie deelt de mening van de verhuurder niet dat de Warmtewet moet worden beschouwd als een zogenaamde “lex specialis” ten opzichte van de geldende huurprijswet- en regelgeving. In de Warmtewet zijn geen bepalingen opgenomen die de huurprijswet- en regelgeving betreffende de servicekosten buiten werking stellen en de Huurcommissie beschouwt deze als een aanvulling op de huurprijswetgeving.
De commissie overweegt daarbij dat de Warmtewet slechts maximumbedragen hanteert, waarbij het daadwerkelijk verbruik en de kosten die de verhuurder heeft gemaakt nauwelijks een rol spelen. De bedoeling van de huurprijswet- en regelgeving over dit onderwerp is juist om te komen tot een zo specifiek mogelijke individuele afrekening, waarbij de werkelijke kosten van de verhuurder en het verbruik van de huurder cruciaal zijn. De maximumtarieven van de Warmtewet dienen om te toetsen of het bedrag dat uit de berekeningen volgt, minder is dan de maximumtarieven van de Warmtewet.
en

De commissie ziet in de argumentatie van de verhuurder geen reden om af te wijken van haar beleidsuitgangspunten over de Warmtewet. Zoals boven overwogen is de commissie van oordeel dat de werkelijke kosten van de verhuurder aangetoond en beoordeeld moeten worden. De invoering van de (toetsing aan de maximumbedragen in de) Warmtewet heeft in dat uitgangspunt geen verandering gebracht. (…..)
Voorts overweegt de commissie dat de kapitaalslasten voor een tot de onroerende zaak behorende aangehorigheid, in dit geval de collectieve verwarmingsinstallatie, alleen onderdeel kan zijn van de (kale) huurprijs. Die staat immers voor het ‘enkele gebruik’ van de onroerende zaak. Opnemen van de kapitaalslasten van een collectieve installatie via de warmtekosten is dan ook naar het oordeel van de commissie niet mogelijk.
2.6.
De huurcommissie ziet vervolgens geen aanleiding om van het door haar rapporteur W. van der Hoeven op 28 november 2016 vervaardigde nadere rapport af te wijken en stelt de betalingsverplichting van [gedaagde] vast conform voornoemde rapportage. In dit rapport zijn de eenheidsprijzen gebaseerd op de werkelijke kosten die de verhuurder heeft aangetoond. De gehanteerde tarieven, zowel die van vastrecht als die van variabele kosten, zijn in dit rapport lager dan de tarieven gehanteerd door Staedion. De rapporteur hanteert € 18,98 per gigajoule aan gebruikskosten over de periode tot en met 31 december 2014 en € 19,16 over de periode tot en met 30 juni 2015. Aan vastrecht hanteert hij over de periode tot en met 31 december 2014 € 16,86 en over de periode tot en met 30 juni 2015 € 15,80.
2.7.
Op pagina’s 13 en 14 van de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer vergaderjaar 2017-2018, 34 723, p. 14 is vermeld
:
“Voor de inwerkingtreding van de Warmtewet brachten veel verhuurders de kosten voor levering van warmte deels in rekening via kale huur en deels via de servicekosten. In de kale huur werden veelal de kosten voor de infrastructuur voor warmtelevering gebracht. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de kosten van de warmteproductieinstallatie, het inpandig leidingnet van de gebouweigenaar en de afleverset. Andere kosten, zoals de kosten voor de brandstof (veelal gas) voor de warmteproductieinstallatie, het onderhoud van de wamteproductieinstallatie, het inpandig warmtenet en de afleverset en de kosten voor bijvoorbeeld het verdelen van de warmtekosten werden als servicekosten in rekening gebracht aan de huurders.
De invoering van de Warmtewet heeft geleid tot een verduidelijking van de onderdelen van een warmtenet die moeten worden toegerekend tot dat warmtenet. (….)
In een aantal gevallen is de Warmtewet voor verhuurders aanleiding geweest om de kosten van warmtelevering die onderdeel uitmaakten van de kale huur van de woning uit de huurprijs te halen en onder te brengen in het vastrecht gedeelte van de kosten van de warmtelevering. Deze kosten kunnen, net als onder de huidige Warmtewet, als servicekosten in rekening worden gebracht aan de huurder. Het gaat hier namelijk niet om onroerende aspecten van de woonruimte van de huurder. Het gaat hier om de kosten die de verhuurder maakt om de warmte die hij levert aan zijn huurders te kunnen opwekken en leveren. (…)

3.Vordering in conventie

3.1.
Staedion vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
I. primair:
voor recht te verklaren dat de betalingsverplichting van [gedaagde] aan Staedion met betrekking tot de afrekening warmtelevering over het jaar 2014 in totaal € 883,69 bedraagt, conform de door Staedion opgestelde eindafrekening;
II. subsidiair:
Staedion op te dragen om binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn een nieuwe eindafrekening op te stellen met inachtneming van de Warmtewet en door de kantonrechter nader te bepalen overwegingen ten aanzien van de in rekening te brengen tarieven;
III. meer subsidiair:
het door Staedion aan huurder in rekening te brengen vastrecht vast te stellen op € 254,- voor 2014 en op € 281,78 voor 2015 en het in rekening te brengen variabele tarief op € 24,03 per gigajoule voor 2014 en op € 22,64 per gigajoule voor 2015, dan wel op door de kantonrechter vast te stellen bedragen;
IV. nog meer subsidiair:
een voorziening te treffen die de kantonrechter in goede justitie geraden acht;
V. de veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van Staedion, de nakosten en de verschotten, alsmede de door Staedion aan de huurcommissie voldane legeskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft Staedion onder meer het volgende gesteld.
3.3.
Staedion heeft de tarieven vastgesteld op basis van haar totale kosten van warmtelevering op corporatieniveau. Die kosten dienen dus niet op complexniveau, laat staan op individueel niveau, maar op corporatieniveau in beginsel kostendekkend te zijn. De tarieven zijn daarmee gebaseerd op de gemiddelde kosten van warmtelevering van alle door Staedion geëxploiteerde wooncomplexen tezamen. Ondanks het feit dat sommige woningen energiezuiniger zijn dan andere, en de op individueel niveau gemaakte daadwerkelijke kosten voor die woningen lager zijn, wordt er voor alle complexen een gemiddeld tarief in rekening gebracht. Dat betekent dus ook dat in complexen en woningen waar de kosten boven het gemiddelde liggen die tarieven (voor vastrecht en per gigajoule) niet kostendekkend zijn. Staedion behandelt door deze wijze van tarifering al haar afnemers op gelijke wijze. Zij stelt dat haar benadering past binnen het kader van de Warmtewet. Verder stelt Staedion dat zij ervoor gekozen heeft om met het oog op de betaalbaarheid van de woonlasten de kosten van warmtelevering niet volledig door te berekenen aan haar huurders. De totale inkomsten uit de tarieven voor alle wooncomplexen dekken niet de totale kosten van warmtelevering in al deze wooncomplexen, aldus Staedion.
3.4.
Staedion heeft verschillende bezwaren tegen de uitspraak van de huurcommissie. Primair stelt Staedion zich op het standpunt dat sinds de invoering van de Warmtewet nog uitsluitend ter beoordeling staat of de door Staedion gehanteerde tarieven onder de maximumprijs van de Warmtewet blijven. Volgens haar kwalificeert de met de huurder gesloten overeenkomst voor wat betreft de levering van warmte niet meer als huurovereenkomst maar als leveringsovereenkomst die voor wat betreft het warmteleveringsdeel geregeerd wordt door de Warmtewet. Aangezien dat het geval is had de huurcommissie zich van iedere verdere inmenging moeten onthouden. Het is volgens Staedion fundamenteel onjuist dat de huurcommissie een redelijkheidstoets toepast bij de levering van warmte.
Subsidiair vindt Staedion dat de huurcommissie de eindafrekening op onjuiste wijze heeft vastgesteld. Onjuist is, zoals de huurcommissie meent, dat in het vastrecht geen stichtings-, onderhouds- en instandhoudingslasten voor de installatie door middel waarvan de warmtelevering plaatsvindt mogen worden meegenomen. Het uitgangspunt van de Warmtewet is juist dat de kapitaalslasten van de installatie deel uitmaken van het vastrecht. Dat blijkt volgens Staedion ook uit het feit dat bij de invoering van de Warmtewet de puntentelling voor verwarmde ruimtes op grond van het Besluit huurprijzen woonruimte is verlaagd met een ½ punt voor het geval in de servicekosten een vergoeding voor de aansluiting op de stadsverwarming is inbegrepen (vgl. artikel 11 van het Warmtebesluit). In de, door de huurcommissie gevolgde, benadering van de rapporteur wordt het vastrecht ten onrechte gekwalificeerd als het bedrag dat de netbeheerder per woning aan transport en levering in rekening heeft gebracht. Het tarief per gigajoule is door de huurcommissie ten onrechte gebaseerd op het enkel doorbelasten van het verbruikte gas. Daarbij heeft de huurcommissie miskend dat Staedion de tarieven op corporatieniveau heeft vastgesteld. Als Staedion de prijs per gigajoule op complexniveau zou hebben vastgesteld, hetgeen zij niet heeft gedaan, zou dit per complex tot verschillende tarieven hebben geleid. De rapporteur, en met hem de huurcommissie hebben, gebaseerd op aannames en zonder dat de tarieven op complexniveau zijn vastgesteld, tarieven op complexniveau gewijzigd, zodat de afrekensystematiek op geen enkele wijze meer is gekoppeld aan de werkelijke kosten die Staedion voor warmtelevering maakt.
3.5.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop, voor zover nodig, in het navolgende zal worden ingegaan. [gedaagde] schaart zich achter de uitspraak van de huurcommissie.

4.Vordering in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert in reconventie dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Staedion gehouden is de afrekening voor warmte in de periode vanaf juli 2015 opnieuw te berekenen en daarbij gebruik te maken van het door de huurcommissie in de uitspraak van 24 februari 2017, met kenmerk ZKN-2016-001900, gebruikte rekenmethode.
4.2.
Zij legt daaraan ten grondslag dat de afrekening voor de door [gedaagde] afgenomen warmte slechts voor de periode van juli 2014 tot en met juni 2015 is aangepast, terwijl dat ook hoort te geschieden voor de periode daarna.
4.3.
Staedion voert gemotiveerd verweer, waarop, voor zover nodig, in het hierna volgende zal worden ingegaan.

5.Beoordeling

In conventie
5.1.
Artikel 7:262, eerste lid BW bepaalt dat wanneer de huurcommissie uitspraak heeft gedaan, huurder en verhuurder worden geacht overeengekomen te zijn wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen een afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. De dagvaarding van Staedion is tijdig uitgebracht. Daarmee verliest de uitspraak van de huurcommissie haar bindende werking, en zal de kantonrechter zelf in de zaak voorzien. De kantonrechter zal de bezwaren van Staedion tegen de uitspraak van de huurcommissie dan ook verstaan als een verzoek aan de kantonrechter om de betalingsverplichting van [gedaagde] met inachtneming van die bezwaren vast te stellen.
5.2.
De kantonrechter zal eerst de primaire stelling van Staedion behandelen dat de huurcommissie – en nu dus de kantonrechter – zich (had) moet (en) beperken tot de toets of de door Staedion gehanteerde tarieven onder de maximumprijs van de Warmtewet blijven.
5.3.
De huurwetgeving voorziet in een bescherming van de huurder in het geval verhuurder en huurder geen overeenstemming bereiken met betrekking tot de kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten. Deze bescherming is neergelegd in de artikelen 7:259 tot en met 7:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en met betrekking tot de rol van de huurcommissie, in artikel 3a, 18, 19 en 19a van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (UHW). De kosten van warmtelevering zijn te beschouwen als kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter of servicekosten in de zin van de huurwetgeving. De door de huurwetgeving geboden bescherming is dus mede op deze kosten van toepassing.
5.4.
In de Warmtewet zijn geen bepalingen opgenomen waaruit volgt dat de hiervoor omschreven, door de huurwetgeving geboden, bescherming niet langer van toepassing is, of ondergeschikt is aan de door de Warmtewet geboden bescherming van verbruikers. Kennelijk is het de bedoeling van de wetgever geweest dat beide vormen van bescherming naast elkaar zouden bestaan. Dat blijkt ook uit het recente voorstel voor de wijziging van de Warmtewet. In dit wetsvoorstel worden verhuurders uitgezonderd van de reikwijdte van de Warmtewet. Als reden daarvoor noemt de toelichting dat de samenloop tussen de Warmtewet en de huurwetgeving tot verwarring leidt en huurders reeds afdoende worden beschermd door de huurwetgeving (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 723, nr. 3, p. 5/6). Over de toepasselijkheid van de huurwetgeving heeft de minister onder meer het volgende opgemerkt: “
Op dit moment worden warmteleveringsovereenkomsten tussen huurders en verhuurders zowel gereguleerd door het huurrecht als door de Warmtewet. Dit betekent dat ook op dit moment warmteleveringsovereenkomsten tussen een huurder en een verhuurder al vallen onder de reikwijdte van het huurrecht”(Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 34 723, nr. 7, p. 15).
5.5.
Niettegenstaande de Warmtewet blijven de huurcommissie en de kantonrechter dus bevoegd op grond van artikel 7:260 BW, respectievelijk artikel 7:262 BW een uitspraak te doen over een betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot kosten van warmtelevering. Daarbij toetsen zij de door de verhuurder in rekening gebrachte kosten aan de voor de berekening daarvan geldende wettelijke voorschriften, dus in het onderhavige geval aan de Warmtewet, en aan de redelijkheid (vgl. artikel 7:259, eerste lid BW en artikel 18, tweede lid UHW). De stelling van Staedion dat de huurcommissie - en nu dus de kantonrechter - alleen maar mogen toetsen of de door Staedion gehanteerde tarieven onder de maximumprijs van de Warmtewet blijven, is dus ongegrond.
5.6.
Het staat vast dat de door Staedion gehanteerde tarieven onder de maximumprijs van de Warmtewet blijven en als zodanig voldoen aan de geldende wettelijke voorschriften. Er moet nog wel worden beoordeeld of de tarieven redelijk zijn, in de zin van artikel 7:259, eerste lid BW. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de verhuurder de werkelijk gemaakte kosten aan de huurder in rekening mag brengen. De verhuurder mag dus in beginsel geen winst maken op de nutsvoorzieningen en de servicekosten. [gedaagde] stelt zich daarbij op het standpunt dat, nu haar woning is gelegen op een energiezuinige plek in een appartementencomplex waardoor zij minder warmte verbruikt dan haar buren/derden die op locaties wonen die minder energiezuinig zijn dan de door haar bewoonde woning, zij alleen dient te betalen voor hetgeen zij daadwerkelijk heeft verbruikt. Zij legt de Warmtewet beperkt uit. Volgens haar heeft de Warmtewet slechts ten doel de huurder te beschermen, reden waarom prijsmaxima zijn gegeven, hetgeen er niet aan afdoet dat de prijzen individueel moeten worden berekend, althans de situatie van de individuele consument zo nauwkeurig mogelijk moeten benaderen. De benaderingswijze van de huurcommissie is hiermee in overeenstemming, aldus [gedaagde] . Zij voegt daar nog aan toe dat het betoog van Staedion over de doorbelasting van onderhoudskosten als onderdeel van het vastrecht niet dient te worden gevolgd. De verandering van het puntenstelsel, waarop Staedion zich beroept is een verandering doorgevoerd door een vereniging van woningbouwcorporaties maar niet door een wetgever of rechter en komt daarom minder betekenis toe.
5.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet bij de beoordeling van de vraag of de tarieven van Staedion redelijk zijn ook de Warmtewet in aanmerking worden genomen, in ieder geval zolang warmteleveringsovereenkomsten zowel door de Warmtewet als door de huurwetgeving worden gereguleerd. De Warmtewet is er immers ook op gericht dat de levering van warmte tegen redelijke tarieven plaatsvindt (vgl. artikel 2, eerste lid van de Warmtewet: “
Een leverancier draagt zorg voor een betrouwbare levering van warmte tegen redelijke voorwaarden (…)”. De maximumprijs voor warmte die op grond van de Warmtewet door de ACM wordt vastgesteld is gebaseerd op alle kosten die een gemiddelde verbruiker moet maken om dezelfde warmte te krijgen als wanneer hij een gasaansluiting zou hebben (het zogenaamde “niet-meer-dan-anders-principe”). Dat maakt deze prijs ook tot een indicatie van wat in het kader van artikel 7:259, eerste lid BW als een redelijke vergoeding kan worden beschouwd. Het gegeven dat de door Staedion gehanteerde tarieven beneden de maximumprijs op grond van de Warmtewet blijven, betekent dus niet alleen dat zij voldoen aan de geldende wettelijke voorschriften, maar ook dat zij in beginsel als redelijk in de zin van artikel 7:259, eerste lid BW hebben te gelden. Het valt immers niet zonder meer in te zien waarom tarieven die in het geval van andere verbruikers dan huurders op grond van de Warmtewet als een redelijke vergoeding voor warmtelevering worden beschouwd, dat niet zouden zijn in het geval van huurders.
5.8.
Op grond van het voorgaande is het naar het oordeel van de kantonrechter mede in het licht van de Warmtewet redelijk dat Staedion de tarieven die zij aan haar huurders in rekening brengt voor de levering van warmte, vaststelt op basis van de gemiddelde kosten van warmtelevering aan alle wooncomplexen van Staedion met complexverwarming, nu deze tarieven beneden de maximumprijs vastgesteld door de ACM op grond van de Warmtewet blijven en onweersproken is dat Staedion bij toepassing van deze kostenverdeelsystematiek geen winst maakt op de warmtelevering. In zoverre volgt de kantonrechter niet de benadering van de huurcommissie, waarbij uitsluitend de kosten van de levering van warmte aan de specifieke huurder [gedaagde] in de beoordeling worden betrokken en als redelijk worden aangemerkt.
5.9.
Anders ligt het met de kapitaalslasten en onderhoudskosten van de installaties, die naar de kantonrechter begrijpt, zijn inbegrepen in de totale kosten van warmtelevering die Staedion over de bewoners van haar wooncomplexen, waaronder [gedaagde] , heeft omgeslagen. Hier volgt de kantonrechter de opvatting van de huurcommissie dat deze kosten alleen onderdeel kunnen zijn van de kale huurprijs. Daaraan kan niet afdoen de stelling van Staedion dat deze kosten op grond van de Warmtewet wel in de tarieven mogen worden verwerkt. Daarbij is doorslaggevend dat bij de vaststelling van de maximumprijs op grond van de Warmtewet geen onderscheid wordt gemaakt tussen huurders en eigenaren van woningen. Huurders bevinden zich echter in dit opzicht in een andere situatie dan eigenaren, in die zin dat de verhuurder jegens hen een onderhoudsplicht heeft ten aanzien van installaties die aard- en nagelvast aan het gebouw verbonden zijn en daarmee een bestanddeel vormen van de verhuurde woonruimte. Met die onderhoudsplicht verdraagt zich niet dat de verhuurder kapitaalslasten en onderhoudskosten van die installaties op corporatieniveau over zijn huurders omslaat.
5.10.
Deze overwegingen zijn in lijn met een eerdere uitspraak van de kantonrechter te Den Haag van 1 november 2017 (5385746 / 16-2601). Daarmee verwerpt de kantonrechter het door Staedion gedane beroep op de hiervoor onder 2.7. aangehaalde passages uit de Nota naar aanleiding van het eindverslag. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit deze passage niet worden afgeleid dat de Warmtewet verandering heeft gebracht in de juridische uitgangspunten die doorslaggevend zijn voor de vraag wat tot de kale huur en wat tot de servicekosten moet worden gerekend. Dat ligt immers niet in de Warmtewet besloten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dat evenmin worden afgeleid uit de wijziging voor de puntentelling voor verwarmde ruimtes in het Besluit huurprijzen woonruimte. Daarbij wordt meegewogen dat Staedion niet heeft aangegeven waaruit blijkt dat in haar woorden “de vaste (kapitaals)lasten van een collectieve warmte-installatie – die oorspronkelijk deel uitmaakten van de huurprijs en werden meegenomen in de puntenwaardering voor het vaststellen van de huurprijs- over zijn gegaan van de huurprijs naar de warmtekosten”.
5.11.
Op grond van het voorgaande bepaalt de kantonrechter dat de betalingsverplichting van [gedaagde] ten aanzien van de kosten van warmtelevering over de periode van 1 juli 2014 tot en met juni 2015 op € 883,69 verminderd met het aandeel van [gedaagde] in de kapitaalslasten en onderhoudskosten van de installaties voor de warmtelevering die Staedion over haar huurders heeft omgeslagen. De kantonrechter zal Staedion conform haar subsidiaire vordering opdragen binnen 4 weken een nieuwe eindafrekening op deze basis op te stellen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld. De vordering van Staedion om [gedaagde] te veroordelen de legeskosten te vergoeden die Staedion aan de huurcommissie heeft betaald, zal de kantonrechter afwijzen, nu daarvoor de grondslag ontbreekt.
5.12.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen. Er is onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat er zo grote aantallen van elkaar verschillende uitspraken van rechters voorhanden zijn dat dit in deze zaak de aangewezen weg is. Bovendien is er, nu de relevante wetgeving weer aan wijziging onderhevig is, geen sprake van een eindsituatie.
In reconventie
5.13.
De vordering in reconventie zal worden afgewezen. In de eerste plaats geldt dat [gedaagde] in conventie slechts gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, zodat het door de huurcommissie gehanteerde rekenmodel niet integraal kan worden gevolgd. In de tweede plaats is in het desbetreffende rekenmodel met aannames gewerkt die niet vanzelfsprekend zijn voor andere afrekeningen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de kosten veroordeeld. Die kosten worden evenwel bepaald op nihil omdat het verweer in reconventie zozeer samenhangt met de vordering in conventie dat er geen separate kosten te onderscheiden zijn.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
- verklaart voor recht dat de betalingsverplichting van [gedaagde] ten aanzien van de kosten van warmtelevering over de periode van 1 juli 2014 tot en met juni 2015 moet worden vastgesteld op € 883,69 verminderd met het aandeel van [gedaagde] in de kapitaalslasten en onderhoudskosten van de installaties voor de warmtelevering die Staedion over haar huurders heeft omgeslagen;
- draagt Staedion op binnen 4 weken na de datum van dit vonnis met inachtneming van deze verklaring voor recht een nieuwe eindafrekening voor de kosten van warmtelevering aan [gedaagde] op te stellen;
- bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
  • wijst de vordering af;
  • veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot dusverre aan de zijde van Staedion bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Th. Nijhuis, kantonrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.