Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2 De woning is eigendom van Stichting [stichting]. Verzoeker [verzoeker ] is de huurder van de woning. Verzoekster [verzoekster] is medebewoonster van de woning.
3 Verweerder heeft op basis van de politierapportage van 15 oktober 2018 de sluiting van de woning bevolen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van verzwarende omstandigheden op grond waarvan hij het noodzakelijk acht om de woning te sluiten voor de duur van zes maanden. Daarbij heeft verweerder laten meewegen dat uit observaties en verklaringen van gebruikers en buurtbewoners aannemelijk is geworden dat het gaat om een gebruikerspand waar ook wordt gedeald, waardoor overlast wordt veroorzaakt. Verweerder acht deze feiten en omstandigheden dermate ernstig dat hier ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde tegen dient te worden opgetreden en dat een tijdelijke sluiting van de woning noodzakelijk is.
4 Verzoeker stelt dat er in de woning geen verdovende middelen zijn aangetroffen, zodat er onvoldoende gronden zijn om de woning te sluiten. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom een sluiting van zes in plaats van drie maanden is opgelegd en waarom niet kon worden volstaan met een waarschuwing, nu niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een ‘ernstig geval’.
5 Ter invulling van zijn bevoegdheid heeft verweerder de beleidsregels ‘Beleidsregel
met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en
publiek toegankelijke inrichtingen niet zijnde een horeca- of seksinrichting’ vastgesteld. In
dit beleid is een indicatorenlijst opgenomen voor de afweging of de situatie ernstig genoeg
is om direct over te gaan tot sluiting, of dat gelet op de feiten en omstandigheden van
sluiting moet worden afgezien. Uit het beleid blijkt dat deze lijst niet-limitatief is en een
alternatief en geen cumulatief karakter heeft. De aanwezigheid van een enkele indicator uit
de lijst kan reden zijn om direct over te gaan tot sluiting van een woning.
Indicatorenlijst:
a. a) De hoeveelheid van de aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet.
b) De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel plaatsvindt of waar drugs aanwezig is. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen, enzovoort in de woning;
c) Er is sprake van gewelds- of andere openbare orde delicten;
d) Er is sprake van een of meer (vuur)wapen (s)/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;
e) Er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkenen;
f) Er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkenen verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name worden gedacht aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernietiging of diefstal e.d. kunnen een rol spelen;
g) Er is sprake van recidive (verjaringstermijn van 3 jaar vanaf de overtreding);
h) Er is sprake van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II van de Opiumwet;
i. i) De mate van gevaar voor de omgeving, de mate van risico voor omwonenden;
k) Aannemelijkheid dat de woning niet overeenkomstig de woonfunctie wordt gebruikt;
l) Aannemelijkheid dat behalve de woning of het daarbij behorende erf nog een of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel.
(…)
Zowel voor woningen als lokalen (al dan niet publiek toegankelijk) wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. Deze termijn is minimaal nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met de sluiting worden voorgestaan. In het geval van verzwarende omstandigheden (bijvoorbeeld combinatie van indicatoren, weging van de indicatoren) kan de termijn opgehoogd worden tot zes maanden.
6 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Volgens het proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2018 is, nadat verzoekers in hun woning zijn aangehouden, in de kleding van verzoeker [verzoeker ] - na fouillering op het politiebureau – een handelshoeveelheid van 0,7 gram cocaïne aangetroffen.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de woning van verzoekers geen handelshoeveelheid drugs is aangetroffen.
Dit betekent echter op zichzelf niet – zoals verzoekers lijken te betogen - dat verweerder niet bevoegd is tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Verweerder is ook bevoegd tot toepassing van deze bepaling, indien op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de AbRvS van 18 juli 2018, ECLI:RVS:2018:2400.
Uit de bij de bestuurlijke rapportage van de politie van 2018 behorende processen-verbaal komt naar voren dat sprake is van meerdere, andere, feiten en omstandigheden waardoor het in dit geval aannemelijk kan worden geacht dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning. Het gaat daarbij om:
- Verklaringen van verbalisanten (processen-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2018, ten aanzien van instap en onderzoek in de woning en aanhouding van verzoekers);
- Verklaringen van buurtbewoners (proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2018 en processen-verbaal van verhoor getuigen van 3 en 4 oktober 2018);
- Verklaringen van afnemers/gebruikers van verdovende middelen (processen-verbaal van verhoor verdachten van 3 oktober 2018);
- Verklaringen van verzoekers over eigen drugsgebruik en delen van drugs met bezoekers in de woning (processen-verbaal van verhoor verdachten van 3 oktober 2018);
- Antecenten op grond van de Opiumwet op naam van verzoeker [verzoeker ].
Uit bovengenoemde verklaringen komt naar voren dat de woning gedurende een lange periode veelvuldig en vaak kortdurend werd bezocht door personen die bij de politie bekend staan als (hard)drugsgebruikers. Meerdere personen hebben tegenover de politie verklaard dat zij de woning bezochten om drugs te verkrijgen. Buurtbewoners hebben verklaard overlast te ondervinden door bezoekers van de woning, waaronder geluidsoverlast en hinderlijke aanwezigheid van verslaafden in de straat en bij de woning. Bij de instap in de woning heeft de politie basepijpjes en vloeitjes - die worden benut voor het gebruiken van harddrugs - en restanten van verdovende middelen aangetroffen. Verder was de gehele woning ernstig vervuild en overvol, zoals ook blijkt uit de bij het proces-verbaal van bevindingen gevoegde foto’s. De bestuurlijke rapportage omschrijft het pand als een gebruikerspand waar ook wordt gedeald.
De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten om de in de rapportage opgenomen verklaringen onbetrouwbaar te achten. De verklaringen zijn afkomstig van meerdere personen en wijzen alle in dezelfde richting.
Verweerder heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid de conclusie kunnen trekken dat de situatie in dit geval zo ernstig was dat een sluiting van zes maanden nodig is om de veiligheid en gezondheid van omwonenden en passanten en derden te waarborgen, herhaling van de ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen, een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn, de relatie van de woning met het criminele milieu en de handel te verbreken, alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de belangen van verzoekers in dit geval in redelijkheid minder zwaar kunnen laten wegen dan het algemeen belang bij een tijdelijke sluiting van de woning. Verweerder heeft daarbij het belang van het weren en terugdringen van drugshandel en -overlast vanuit de woning zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van verzoekers.
7 De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het primaire besluit naar verwachting in bezwaar in stand kan blijven. Daarom bestaat er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.