ECLI:NL:RBDHA:2018:15203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 15487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en rechtmatig verblijf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een terugkeerbesluit dat aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Braziliaanse nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 1978, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is geweest om aannemelijk te maken dat hij rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser heeft aangevoerd dat hij nog geen drie maanden in het Schengengebied verblijft en dat hij een relatie heeft met een Nederlandse man, maar deze stellingen zijn niet onderbouwd. De rechtbank heeft ook overwogen dat het besluit niet in strijd is met de Terugkeerrichtlijn of het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de communicatie met eiser voldoende was en hij geen gebrekkige communicatie heeft ervaren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/15487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Berends),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1978 en de Braziliaanse nationaliteit te hebben.
2. Op 7 oktober 2017 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd. Verweerder heeft daarbij bepaald dat eiser binnen een termijn van 28 dagen de Europese Unie dient te verlaten. Hierbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft, dan wel dat niet gebleken is dat hij rechtmatig binnen Nederland verblijft. Verder heeft verweerder overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd en dat evenmin is gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van dit besluit.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met punt 6 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn, het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna: het Handvest) omdat eiser niet in de Portugese taal maar in de Engelse taal is gehoord. Eiser voert verder aan dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat onvoldoende gemotiveerd is dat geen sprake is van rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser bevond zich ten tijde van de uitvaardiging van het terugkeerbesluit immers nog geen drie maanden in het Schengengebied, waardoor er van moet worden uitgegaan dat hij op dat moment rechtmatig in het Schengengebied verbleef. Indien uit het besluit moet worden opgemaakt dat het terugkeerbesluit om redenen van openbare orde is opgelegd, merkt eiser op dat dit op geen enkele manier nader gemotiveerd is. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015, C-554/13, ECLI:EU:C:2015:377.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht is uit de systemen niet gebleken dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat hij wel rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. Met de enkele stelling van eiser dat hij nog geen drie maanden in het Schengengebied verblijft, heeft eiser niet aangetoond dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De stelling van eiser dat hij een relatie heeft met een Nederlandse man en dat zij voornemens zijn met elkaar te trouwen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, eiser heeft ook deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts stelt de rechtbank vast dat in het gehoor is vermeld dat eiser heeft verklaard geen relatie te hebben. De rechtbank overweegt verder dat het betoog dat verweerder op geen enkele wijze gemotiveerd heeft dat het terugkeerbesluit om redenen van openbare orde is opgelegd eveneens faalt aangezien het terugkeerbesluit niet is opgelegd op grond van de openbare orde. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd en dit besluit voldoende heeft gemotiveerd.
4.2
Ten aanzien van het betoog dat het bestreden besluit in strijd is met punt 6 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn, het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en artikel 41 van het Handvest omdat eiser niet in de Portugese taal maar in de Engelse taal is gehoord, overweegt de rechtbank als volgt. In het besluit staat dat het tolkencentrum Concordia niet in staat was een tolk Braziliaans-Portugees dan wel een tolk Portugees te verzorgen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van een tolk Braziliaans-Portugees of Portugees. Verder is van belang dat in het proces-verbaal van gehoor staat dat de Engelse taal door de vreemdeling en de verbalisant voldoende werd gesproken, dat eiser aan het einde van het gehoor heeft verklaard alles te hebben begrepen en dat uit de antwoorden van eiser niet blijkt dat hij de uitleg en de vragen van de verbalisant niet, dan wel onvoldoende heeft begrepen. Evenmin volgt uit het proces-verbaal dat sprake zou zijn geweest van gebrekkige communicatie. Het betoog dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, volgt de rechtbank dan ook niet. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.