ECLI:NL:RBDHA:2018:15216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen presentatie aan de Congolese autoriteiten en beoordeling van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de presentatie van eiser aan de Congolese autoriteiten. Eiser, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend, betwistte de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hem te presenteren aan de diplomatieke vertegenwoordiging van de Democratische Republiek Congo. De rechtbank constateert dat er nog onderzoek loopt naar de identiteit en nationaliteit van eiser, en dat dit onderzoek eerst afgerond moet worden voordat de vrees voor schending van artikel 3 van het EVRM kan worden beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat eiser een zwaarwegend belang heeft bij het afwachten van de uitkomst van dit onderzoek. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van de Staatssecretaris. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Verweerder heeft bij e-mail van 4 oktober 2017 (het primaire besluit) aan eiser medegedeeld dat hij wordt verwacht zijn medewerking te verlenen aan de presentatie in persoon aan de diplomatieke vertegenwoordiging van de Democratische Republiek Congo.
Bij e-mail van 1 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn bezwaren tegen de presentatie aan de Congolese autoriteiten ongegrond zijn.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Mbutu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 22 december 2016 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 24 april 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, van de Vw 2000.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 april 2017. Het door eiser ingestelde beroep is bij de behandeling ter zitting op 9 mei 2017 door de rechtbank aangehouden.
3. Verweerder heeft bij e-mail van 4 oktober 2017 aan eiser medegedeeld dat hij wordt verwacht zijn medewerking te verlenen aan de presentatie in persoon aan de diplomatieke vertegenwoordiging van de Democratische Republiek Congo. Bij e-mail van 1 februari 2018 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn bezwaren tegen de presentatie aan de Congolese autoriteiten ongegrond zijn. Daartoe heeft verweerder verwezen naar artikel 61, tweede lid, van de Vw 2000, waarin is bepaald dat van de vreemdeling medewerking kan worden gevorderd aan de voorbereiding van het vertrek uit Nederland indien de werking van de beschikking, waarbij de aanvraag is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken, is opgeschort.
4. Eiser voert aan dat voordat contact wordt opgenomen met de autoriteiten van het land van herkomst, eerst een beoordeling op grond van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dient plaats te vinden. Aangezien dit nog niet heeft plaatsgevonden, heeft eiser er belang bij dat dit eerst door de bevoegde autoriteiten wordt beoordeeld. Verder meent eiser dat nu de rechtbank op 11 mei 2017 heeft bepaald dat verweerder een nieuw of aanvullend besluit moet nemen, duidelijk is dat het besluit op de asielaanvraag van eiser gebrekkig is. Daarnaast wijst eiser erop dat er een geldig Congolees paspoort is, waardoor niet in te zien valt welk redelijk doel wordt gediend met de presentatie.
5. Verweerder handhaaft het standpunt dat eiser ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Vw 2000 verplicht is om mee te werken aan de voorbereidende handelingen voor zijn vertrek uit Nederland. Dat het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 mei 2017 is toegewezen maakt dit niet anders omdat eiser nog immer een vertrekplicht heeft. Verweerder overweegt verder dat de identiteit en nationaliteit van eiser tot op heden niet zijn komen vast te staan, waardoor niet toegekomen wordt aan de toetsing aan artikel 3 van het EVRM. Ook meent verweerder dat het voor de vaststelling van het land van herkomst noodzakelijk is dat eiser gepresenteerd wordt bij de Congolese ambassade.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt voor de toepassing van afdeling 2 met een beschikking gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, waaronder begrepen het niet verlenen van een verblijfsvergunning overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000. De rechtbank is met eiser en verweerder van oordeel dat de voorgenomen presentatie van een vreemdeling bij de autoriteiten van zijn land van herkomst valt onder de reikwijdte van artikel 72, derde lid van de Vw 2000. Het beroep is daarom ontvankelijk.
6.2
Ten aanzien van de voorgenomen presentatie in persoon aan de diplomatieke vertegenwoordiging van de Democratische Republiek Congo overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft aan de afwijzing van de asielaanvraag van eiser ten grondslag gelegd dat de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser niet geloofwaardig zijn en dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt. Verweerder heeft dan ook de door eiser gestelde vrees voor de autoriteiten van Congo niet inhoudelijk getoetst. Tijdens de behandeling ter zitting van de zaak betreffende de afwijzing van de asielaanvraag heeft eiser een Congolees paspoort getoond. De rechtbank heeft daarom bepaald dat het onderzoek wordt geschorst en dat het vooronderzoek wordt hervat zodat het Bureau Documenten het paspoort op authenticiteit kon onderzoeken. Bureau Documenten heeft vervolgens onderzoek gedaan en heeft geconcludeerd dat het door eiser overgelegde Congolese paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. Op dit moment is de gemachtigde van eiser bezig met het verkrijgen van een contra-expertise.
6.3
De rechtbank stelt vast dat op dit moment nog onderzoek loopt naar de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit. De rechtbank volgt het betoog dat eiser in het onderhavige geval een zwaarwegend belang heeft dat eerst het onderzoek naar de gestelde identiteit en nationaliteit wordt afgerond en vervolgens eventueel de door eiser gestelde vrees voor schending van artikel 3 van het EVRM door de autoriteiten van Congo wordt beoordeeld, voordat eiser gepresenteerd wordt bij de Congolese ambassade. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in afwachting van de uitkomst van het beroep tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag moet afzien van de presentatie in persoon aan de diplomatieke vertegenwoordiging van de Democratische Republiek Congo.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een
wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.