ECLI:NL:RBDHA:2018:15240
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag op basis van sociale en economische binding en hoorplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Pakistaanse vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Eiseres had de aanvraag ingediend om haar in Nederland wonende echtgenoot te bezoeken. De aanvraag werd op 16 oktober 2017 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 9 februari 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij voldoende sociale en economische binding met Pakistan had en dat haar financiële middelen toereikend waren voor het verblijf in Nederland.
De rechtbank overwoog dat de verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij een zodanige sociale en economische binding met Pakistan had dat een tijdige terugkeer gewaarborgd was. De rechtbank vond dat de omstandigheden die eiseres had aangevoerd, zoals haar rol binnen de familie en haar huurinkomsten, niet voldoende waren om aan te tonen dat zij niet het risico van illegale immigratie vertegenwoordigde. Bovendien werd geoordeeld dat de afwijzing van de visumaanvraag op deze gronden zelfstandig kon worden gedragen, waardoor andere beroepsgronden niet verder hoefden te worden besproken.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder niet verplicht was eiseres te horen in bezwaar, omdat het duidelijk was dat de bezwaren het eerdere besluit niet zouden veranderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.