In deze zaak heeft de politierechter op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 22 augustus 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder bijzondere voorwaarden, waaronder de verplichting om zich te laten opnemen in een kliniek. Echter, op 23 augustus 2018 werd de veroordeelde uit andere hoofde gedetineerd en heeft hij zich niet teruggemeld bij de kliniek na verlof. De officier van justitie heeft op 13 september 2018 een vordering tot herroeping ingediend, omdat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden had geschonden door niet terug te keren naar de kliniek. Tijdens de zitting heeft de raadsvrouw van de veroordeelde betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de proeftijd op dat moment niet liep. De politierechter heeft echter geoordeeld dat de proeftijd van rechtswege weer is gaan lopen door de ontvluchting van de veroordeelde. De rechter heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en gelast dat de veroordeelde 60 dagen van het resterende strafdeel alsnog moet ondergaan. Tevens heeft de politierechter geadviseerd om de bijzondere voorwaarde van opname in de kliniek te wijzigen, maar kon deze niet zelf wijzigen. De beslissing is genomen door G.H.M. Smelt, politierechter, in aanwezigheid van griffier I.J.M.W. van der Sanden.