ECLI:NL:RBDHA:2018:1541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
NL17.5267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse eiser met een ongeloofwaardig asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Afghaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld naar aanleiding van het bestreden besluit van 21 juni 2017. Eiser had zijn aanvraag onderbouwd met een verhaal over bedreigingen door de Taliban en een conflict met een Mullah. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over de relevante onderdelen van zijn asielrelaas vaag en summier waren, waardoor de geloofwaardigheid van zijn verhaal in twijfel werd getrokken.

Tijdens de zitting op 14 december 2017 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inmiddels Nederland had verlaten en een asielverzoek in Duitsland had ingediend. De rechtbank concludeerde dat eiser nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn asielaanvraag, ondanks zijn vertrek uit Nederland. De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag als rechtmatig beoordeeld en het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.5267

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 21 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2017.Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 15 december 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft het volgende aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft een discussie gehad met een Mullah omdat die zich kritisch uitliet over de regering en jongeren opriep zich aan te sluiten bij de Taliban. Eiser heeft hem gezegd dat hij daarvan aangifte ging doen. Daarop is de Mullah vertrokken. Verder had eiser een goede vriend, [naam vriend] , die behoorde tot de Noorzai stam, waarmee eisers stam, de Barekzai, al acht jaar een conflict had. Eiser en [naam vriend] zaten al jarenlang bij elkaar in de klas, toen de vader van [naam vriend] zijn zoon verbood met eiser om te gaan. Een maand daarna hebben leden van de Taliban eiser proberen mee te nemen in een auto. Eiser heeft zich verzet en is daarbij met een mes gestoken. Vervolgens heeft eiser drie dagen in het ziekenhuis gelegen. Kort daarop is [naam vriend] ontvoerd en vermoord. Eiser is nadien telefonisch benaderd door een onbekende die hem wilde zien en spreken. Eiser vermoedt dat deze onbekende een lid van de Taliban was, vanwege de telefoonprovider (Afghan Bisim). Vervolgens heeft eisers vader, die dorpshoofd was, een oproep ontvangen om samen met eiser voor de commissie van de Taliban te verschijnen. Eiser en zijn vader hebben op advies van de politie geen gehoor gegeven aan de oproep. Niet lang daarna zijn leden van de Taliban ’s nachts naar het huis van de familie gekomen. Zijn vader en moeder zijn toen doodgeschoten en ook zijn 10-jarige zusje is gedood. Eiser had zich verstopt in een boom en kon ontsnappen. Hij is naar zijn oom gerend en die heeft hem geholpen Afghanistan te ontvluchten met behulp van een reisagent. Via facebook heeft eiser nadien vernomen dat ook zijn oom is vermoord. Eiser vreest bij terugkeer naar Afghanistan voor zijn leven omdat de Taliban naar hem op zoek zijn.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de nationaliteit, identiteit, herkomst, en etnische afkomst van eiser geloofwaardig. Ook de ontvoering en dood van zijn vriend [naam vriend] acht verweerder geloofwaardig. Alle overige elementen van eisers asielrelaas, te weten het conflict met de Mullah, het plotselinge omgangsverbod met betrekking tot [naam vriend] , het steekincident, het telefonisch verzoek van de onbekende beller, de oproep voor de commissie van de Taliban te verschijnen, de overval op eisers huis en de dood van zijn ouders en zusje, en de dood van zijn oom, worden echter niet geloofwaardig geacht, omdat eiser hierover vaag en summier verklaard heeft.
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Allereerst moet ambtshalve worden beoordeeld of eiser nog belang heeft bij het door hem ingestelde beroep. Verweerder heeft namelijk in zijn verweerschrift van 5 december 2017 gemeld dat eiser inmiddels Nederland heeft verlaten, dat hij vervolgens op 21 augustus 2017 een asielverzoek heeft ingediend in Duitsland, en dat hij inmiddels op 4 december 2017 aan Nederland is overgedragen. De vraag rijst derhalve in hoeverre eiser nog prijs stelt op bescherming in Nederland. Uit informatie van de gemachtigde van eiser blijkt dat eiser in Nederland weer contact heeft met zijn gemachtigde. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van zijn asielaanvraag.
6. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder het relaas van eiser, met uitzondering van de gestelde ontvoering en dood van zijn vriend [naam vriend] , niet ten onrechte als ongeloofwaardig heeft aangemerkt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser over nagenoeg alle relevante onderdelen van zijn asielrelaas vaag en summier verklaard heeft, met name waar het de veroorzakers van de incidenten en de achterliggende motieven betreft. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser met de enkele afwezigheid van innerlijke tegenstrijdigheden in zijn asielrelaas of van tegenstrijdigheden met algemene bronnen, zijn asielrelaas nog niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd waarom volgens hem het asielrelaas niet geloofwaardig is. Zo is het vreemd dat eiser geen inzicht heeft kunnen verschaffen over de reden waarom [naam vriend] plotseling niet langer met eiser mocht omgaan. Het stammenconflict was al veel langer gaande en dit vormde blijkbaar geen belemmering voor de jarenlange vriendschap. Ook heeft eiser slechts zeer summiere informatie kunnen verschaffen over wie zijn aanvallers zijn geweest bij het steekincident, en weet hij niet waarom hij is aangevallen. Verweerder heeft voorts kunnen tegenwerpen dat eiser niet weet wie zijn ouders en zusje hebben gedood en evenmin waarom zij zouden zijn gedood. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eisers asielrelaas niet ten onrechte als ongeloofwaardig aangemerkt. Derhalve bestond er, anders dan eiser heeft betoogd, wegens het ontbreken van relevantie geen aanleiding voor verweerder om medisch onderzoek te doen naar het litteken op eisers schouder.
8. Eisers beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn) slaagt evenmin. Eiser heeft immers in beroep slechts volstaan met een verwijzing naar zijn zienswijze en het standpunt van verweerder in het bestreden besluit niet gemotiveerd betwist.
9. De slotsom is dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel