Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Noord-Koreaanse nationaliteit. Haar zonen [naam 2] en [naam 3] zijn geboren op [geboortedatum 2 en 3] , respectievelijk [geboortedatum 2 en 3] en haar dochter [naam 4] op [geboortedatum 4] .
2. Op 16 januari 2013 heeft eiseres voor de eerste maal een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 25 september 2013 is deze aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 4 februari 2014 door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, ongegrond verklaard. In hoger beroep is deze uitspraak en het besluit van 25 september 2013 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) vernietigd bij uitspraak van 1 augustus 2014 (201401332/1/V2). Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 19 januari 2015 de aanvraag opnieuw afgewezen omdat eiseres zich kan beroepen op de Zuid-Koreaanse nationaliteit en van haar redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij zich in Zuid-Korea vestigt. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 26 maart 2015 (AWB 15/1296) door deze rechtbank, zittingsplaats
’s Hertogenbosch, ongegrond verklaard, welke uitspraak door de Afdeling op 7 september 2015 (201502544/1/V2) is bevestigd.
3. Op 26 september 2016 heeft eiseres deze opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft aan deze aanvraag als nieuw element ten grondslag gelegd dat zij inmiddels meer dan 10 jaar buiten Korea heeft verbleven, waardoor zij geen aanspraak meer heeft op bescherming in Zuid-Korea. Eiseres heeft daarbij verwezen naar artikel 9, eerste lid, onder 4, van de North Korean Refugees Protection and Settlement Support Act (hierna: de Act). Verder heeft eiseres ter ondersteuning van deze aanvraag onder meer een e-mail van een tolk uit China en brieven van de diaken en de dochter van een oud-diaken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat haar partner in 2012 is gearresteerd door de Chinese politie en in Noord-Korea is gedetineerd. Bij de zienswijze is daaraan toegevoegd een e-mail van 22 september 2017 van de heer [naam 5] over zijn gesprek met genoemde tolk. Deze nieuwe elementen maken volgens eiseres dat van haar in redelijkheid niet verlangd kan worden zich in Zuid-Korea te vestigen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Tevens is aan eiseres een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd.
5. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door hem geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
7. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat in de vorige asielprocedure in rechte is komen vast te staan dat eiseres van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezit en dat er voor haar en haar kinderen een vestigingsalternatief is in Zuid-Korea. Verder stelt de rechtbank op grond van het verhandelde ter zitting vast dat niet langer in geschil is dat eiseres tot Zuid-Korea zal worden toegelaten.
8. In geschil is of verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht die maken dat van haar in redelijkheid niet langer verwacht kan worden zich te vestigen in Zuid-Korea.
9. Eiseres heeft ten eerste betoogd dat het feit dat zij inmiddels langer dan 10 jaar weg is uit Korea een relevant nieuw element is, nu uit artikel 9, eerste lid, onder vier, van de Act volgt dat zij daardoor niet meer in aanmerking komt voor bescherming en ondersteuning door de overheid.
10. De Engelse vertaling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder vier, van de Act luidt als volgt:
"In making a decision on whether to provide protection pursuant to the main sentence of Article 8 (1), any of the following persons may not be designated as persons eligible for protection:4. Persons who have earned their living for at least ten years in their respective countries of sojourn."
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het enkele feit dat eiseres meer dan 10 jaar weg is uit Korea niet met zich brengt dat eiseres geen bescherming meer zal krijgen in Zuid-Korea. Verweerder heeft in dit verband erop gewezen dat de Act blijkens artikel 1 tot doel heeft overgelopen Noord-Koreanen met de nodige middelen te beschermen en te ondersteunen om hen te helpen zich zo snel mogelijk aan te passen en te integreren. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder 4, van de Act ziet op Noord-Koreanen die meer dan 10 jaar in het buitenland in hun eigen onderhoud hebben voorzien. Nu eiseres slechts 7 jaar (tussen 2005 en 2012) in China heeft gewerkt, voldoet zij niet aan deze 10-jaar eis. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze bepaling op een andere manier moet worden geïnterpreteerd. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat het een facultatieve bepaling is, gelet op het woord “may”.
12.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht gesteld dat het feit dat eiseres langer dan 10 jaar uit Noord-Korea weg is, niet als nieuw element of bevinding kan worden aangemerkt.
13. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres overgelegde e-mails, ter onderbouwing van haar stelling dat haar partner in 2012 in Noord-Korea is gedetineerd, evenmin als nieuwe elementen of bevindingen kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft hieraan terecht ten grondslag gelegd dat deze e-mails niet afkomstig zijn uit objectieve, verifieerbare bronnen. Bovendien hebben deze stukken betrekking op een gestelde gebeurtenis in 2012, zodat deze stukken reeds in de vorige asielprocedure ingebracht hadden kunnen en moeten worden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2718, waaruit blijkt dat de zogeheten ‘verwijtbaarheidstoets’, in het nieuwe asielrecht nog steeds van toepassing is. 14. De slotsom is dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.