ECLI:NL:RBDHA:2018:1543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
NL17.15046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Noord-Koreaanse eiseres met verwijzing naar Zuid-Koreaanse nationaliteit en bescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een Noord-Koreaanse eiseres. De eiseres, geboren op [geboortedatum 1], heeft samen met haar minderjarige kinderen een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die de aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in het verleden al meerdere asielaanvragen heeft ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat de eiseres van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezit en dat er voor haar en haar kinderen een vestigingsalternatief in Zuid-Korea is.

De eiseres heeft betoogd dat zij meer dan 10 jaar buiten Korea heeft verbleven, wat volgens haar een nieuw element zou zijn dat haar recht op bescherming in Zuid-Korea beïnvloedt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat dit feit niet voldoende is om aan te nemen dat de eiseres geen bescherming meer zal krijgen in Zuid-Korea. De rechtbank heeft ook de door eiseres overgelegde e-mails en andere documenten beoordeeld, maar geconcludeerd dat deze niet als nieuwe elementen kunnen worden aangemerkt, omdat ze niet afkomstig zijn uit objectieve, verifieerbare bronnen en reeds in eerdere procedures hadden kunnen worden ingediend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de opvolgende aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.15046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2018 in de zaak tussen

[naam 1] ,

mede namens haar minderjarige kinderen
[naam 2],
[naam 3]en
[naam 4],
eiseres
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. S.F.E. Verdonck).

ProcesverloopBij besluit van 11 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.15047, plaatsgevonden op 11 januari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Noord-Koreaanse nationaliteit. Haar zonen [naam 2] en [naam 3] zijn geboren op [geboortedatum 2 en 3] , respectievelijk [geboortedatum 2 en 3] en haar dochter [naam 4] op [geboortedatum 4] .
2. Op 16 januari 2013 heeft eiseres voor de eerste maal een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 25 september 2013 is deze aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 4 februari 2014 door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, ongegrond verklaard. In hoger beroep is deze uitspraak en het besluit van 25 september 2013 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) vernietigd bij uitspraak van 1 augustus 2014 (201401332/1/V2). Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 19 januari 2015 de aanvraag opnieuw afgewezen omdat eiseres zich kan beroepen op de Zuid-Koreaanse nationaliteit en van haar redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij zich in Zuid-Korea vestigt. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 26 maart 2015 (AWB 15/1296) door deze rechtbank, zittingsplaats
’s Hertogenbosch, ongegrond verklaard, welke uitspraak door de Afdeling op 7 september 2015 (201502544/1/V2) is bevestigd.
3. Op 26 september 2016 heeft eiseres deze opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft aan deze aanvraag als nieuw element ten grondslag gelegd dat zij inmiddels meer dan 10 jaar buiten Korea heeft verbleven, waardoor zij geen aanspraak meer heeft op bescherming in Zuid-Korea. Eiseres heeft daarbij verwezen naar artikel 9, eerste lid, onder 4, van de North Korean Refugees Protection and Settlement Support Act (hierna: de Act). Verder heeft eiseres ter ondersteuning van deze aanvraag onder meer een e-mail van een tolk uit China en brieven van de diaken en de dochter van een oud-diaken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat haar partner in 2012 is gearresteerd door de Chinese politie en in Noord-Korea is gedetineerd. Bij de zienswijze is daaraan toegevoegd een e-mail van 22 september 2017 van de heer [naam 5] over zijn gesprek met genoemde tolk. Deze nieuwe elementen maken volgens eiseres dat van haar in redelijkheid niet verlangd kan worden zich in Zuid-Korea te vestigen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Tevens is aan eiseres een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd.
5. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door hem geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
7. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat in de vorige asielprocedure in rechte is komen vast te staan dat eiseres van rechtswege de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezit en dat er voor haar en haar kinderen een vestigingsalternatief is in Zuid-Korea. Verder stelt de rechtbank op grond van het verhandelde ter zitting vast dat niet langer in geschil is dat eiseres tot Zuid-Korea zal worden toegelaten.
8. In geschil is of verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht die maken dat van haar in redelijkheid niet langer verwacht kan worden zich te vestigen in Zuid-Korea.
9. Eiseres heeft ten eerste betoogd dat het feit dat zij inmiddels langer dan 10 jaar weg is uit Korea een relevant nieuw element is, nu uit artikel 9, eerste lid, onder vier, van de Act volgt dat zij daardoor niet meer in aanmerking komt voor bescherming en ondersteuning door de overheid.
10. De Engelse vertaling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder vier, van de Act luidt als volgt:
"In making a decision on whether to provide protection pursuant to the main sentence of Article 8 (1), any of the following persons may not be designated as persons eligible for protection:4. Persons who have earned their living for at least ten years in their respective countries of sojourn."
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het enkele feit dat eiseres meer dan 10 jaar weg is uit Korea niet met zich brengt dat eiseres geen bescherming meer zal krijgen in Zuid-Korea. Verweerder heeft in dit verband erop gewezen dat de Act blijkens artikel 1 tot doel heeft overgelopen Noord-Koreanen met de nodige middelen te beschermen en te ondersteunen om hen te helpen zich zo snel mogelijk aan te passen en te integreren. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder 4, van de Act ziet op Noord-Koreanen die meer dan 10 jaar in het buitenland in hun eigen onderhoud hebben voorzien. Nu eiseres slechts 7 jaar (tussen 2005 en 2012) in China heeft gewerkt, voldoet zij niet aan deze 10-jaar eis. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze bepaling op een andere manier moet worden geïnterpreteerd. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat het een facultatieve bepaling is, gelet op het woord “may”.
12.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht gesteld dat het feit dat eiseres langer dan 10 jaar uit Noord-Korea weg is, niet als nieuw element of bevinding kan worden aangemerkt.
13. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres overgelegde e-mails, ter onderbouwing van haar stelling dat haar partner in 2012 in Noord-Korea is gedetineerd, evenmin als nieuwe elementen of bevindingen kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft hieraan terecht ten grondslag gelegd dat deze e-mails niet afkomstig zijn uit objectieve, verifieerbare bronnen. Bovendien hebben deze stukken betrekking op een gestelde gebeurtenis in 2012, zodat deze stukken reeds in de vorige asielprocedure ingebracht hadden kunnen en moeten worden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2718, waaruit blijkt dat de zogeheten ‘verwijtbaarheidstoets’, in het nieuwe asielrecht nog steeds van toepassing is.
14. De slotsom is dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel