ECLI:NL:RBDHA:2018:15457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
31 december 2018
Zaaknummer
AWB 18/5705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening verblijfsrecht op basis van EU-recht

Op 4 december 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een Ghanese verzoeker. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de sticker 'verblijfsaantekening algemeen' die in zijn paspoort was geplaatst, omdat deze in strijd zou zijn met het beleid van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker stelde dat hij recht had op de sticker 'verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen' op basis van zijn familierechtelijke relatie met een Nederlandse zoon. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker inderdaad recht had op de juiste sticker en dat het belang van de verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder woog dan het belang van de verweerder bij afwijzing daarvan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat de arbeidsmarktaantekening 'arbeid toegestaan' in het paspoort van de verzoeker moest worden geplaatst totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5705
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 december 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. F.K. Williams)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: [naam] )

Procesverloop

Op 27 juni 2018 is een sticker in het paspoort van verzoeker geplaatst inhoudende ‘verblijfsaantekening algemeen’ met de aantekening dat arbeid niet is toegestaan. Met het bezwaarschrift van 25 juli 2018 heeft verzoeker hiertegen bezwaar gemaakt.
Met de brief van 8 augustus 2018 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder te gebieden de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan’ in het paspoort van verzoeker te plaatsen totdat een beslissing op het bezwaar is genomen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 27 november 2018. Verzoeker was op de zitting aanwezig samen met zijn gemachtigde en [naam] , als tolk in de Engelse taal. Verweerder was – met bericht – niet op de zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om te worden vrijgesteld van het betalen van griffierecht en heeft een formulier ingevuld waaruit blijkt dat hij geen inkomen heeft en niet over vermogen beschikt. Gelet hierop stelt de voorzieningenrechter verzoeker vrij van het betalen van griffierecht.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
3. Verzoeker voert onder meer aan dat de sticker die nu in zijn paspoort is geplaatst strijdig is met het beleid van verweerder zoals neergelegd in hoofdstuk B10, paragraaf 2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Dit betoog slaagt.
4. Het beleid van verweerder met betrekking tot het recht van de Europese Unie zoals neergelegd in hoofdstuk B10, paragraaf 2.2. van de Vc onder het kopje ‘Bewijs van rechtmatig verblijf’ luidt als volgt:
“In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h, VV), met de aantekening dat het familielid mag werken.
In de volgende gevallen wordt geen sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ (bijlage 7h,VV) afgegeven, maar een sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’(bijlage 7g,VV) waaruit blijkt dat arbeid niet is toegestaan:
  • de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie is niet aangetoond;
  • er zijn indicaties aanwezig van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of
  • er is niet deugdelijk bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.”
5. Uit het dossier blijkt dat verzoeker een Nederlandse zoon heeft en dat hij bij zijn aanvraag voor toetsing aan het EU-recht, onder meer een kopie geboorteakte en een latere vermelding betreffende erkenning van zijn zoon heeft overgelegd. Uit het verweerschrift blijkt verder niet dat de familierechtelijk relatie tussen verzoeker en zijn zoon wordt betwist. De gevallen waarin, in plaats van een sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’, een sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’ wordt afgegeven zijn dan ook niet op verzoeker van toepassing.
6. Dit betekent dat verweerder, gedurende de procedure tot vaststelling van het verblijfsrecht, op grond van het geldende beleid de sticker ‘Verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen’ had moeten afgeven en niet de sticker ‘Verblijfsaantekeningen algemeen’. Zoals het er nu naar uitziet, heeft verweerder dus de verkeerde sticker in verzoekers paspoort geplaatst. Dit brengt met zich dat het belang van verzoeker bij toewijzing van de voorlopige voorziening zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij afwijzing daarvan. Het verzoek wordt dan ook toegewezen in die zin dat verweerder de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan’ in het paspoort van verzoeker moet plaatsen totdat op het bezwaar is beslist.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 501,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst de voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan’ in het paspoort van verzoeker moet plaatsen totdat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. L.C. Dankbaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.