ECLI:NL:RBDHA:2018:1547
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige identiteit en relaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft op 8 november 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij stelde dat hij in 2014 in Algerije ten onrechte bij verstek was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar wegens witwassen van vals geld en mishandeling. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit van eiser ongeloofwaardig werd geacht. Eiser had geen identificerende documenten overgelegd en had wisselende gegevens verstrekt over zijn personalia.
Tijdens de zitting op 25 januari 2018, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eiser over zijn veroordeling in Algerije intern tegenstrijdig en vaag waren, en dat hij niet in staat was om zijn relaas met documenten te onderbouwen. Bovendien bleek uit informatie van het Eurodac-systeem dat eiser in Duitsland onder andere personalia bekend stond, wat zijn geloofwaardigheid verder ondermijnde.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De afwijzing van de asielaanvraag is daarom terecht gedaan op grond van artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 februari 2018.