ECLI:NL:RBDHA:2018:1547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
NL18.564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige identiteit en relaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft op 8 november 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij stelde dat hij in 2014 in Algerije ten onrechte bij verstek was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar wegens witwassen van vals geld en mishandeling. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit van eiser ongeloofwaardig werd geacht. Eiser had geen identificerende documenten overgelegd en had wisselende gegevens verstrekt over zijn personalia.

Tijdens de zitting op 25 januari 2018, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eiser over zijn veroordeling in Algerije intern tegenstrijdig en vaag waren, en dat hij niet in staat was om zijn relaas met documenten te onderbouwen. Bovendien bleek uit informatie van het Eurodac-systeem dat eiser in Duitsland onder andere personalia bekend stond, wat zijn geloofwaardigheid verder ondermijnde.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De afwijzing van de asielaanvraag is daarom terecht gedaan op grond van artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 februari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 januari 2018 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.565, plaatsgevonden op 25 januari 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Algerijnse nationaliteit. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum] .
Op 8 november 2017 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2014 in zijn land van herkomst ten onrechte bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar vanwege de verdenking van het witwassen van vals geld en mishandeling.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De nationaliteit van eiser wordt gevolgd. Eisers identiteit en herkomst worden niet gevolgd, nu hij geen enkel identificerend document heeft overgelegd en wisselende gegevens heeft verstrekt over zijn personalia. Verweerder acht zijn asielrelaas evenmin geloofwaardig. Nu Algerije als veilig land van herkomst is aangemerkt, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn geval anders is, en omdat eiser verweerder heeft misleid omtrent zijn identiteit, is de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit de door verweerder verkregen informatie uit het Eurodac-systeem en het contact dat verweerder heeft gehad met de Duitse autoriteiten blijkt dat eiser in Duitsland bekend staat onder andere personalia ( [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] , respectievelijk [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] ). Eiser heeft toegegeven in Duitsland andere personalia te hebben opgegeven, maar stelt dat de in Nederland opgegeven personalia juist zijn. Nu eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn identiteit en hij deze niet met documenten heeft onderbouwd, heeft verweerder terecht de door eiser gestelde identiteit ongeloofwaardig geacht.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers relaas ongeloofwaardig is. Verweerder heeft daaraan gemotiveerd ten grondslag gelegd dat zijn verklaringen over zijn veroordeling door de Algerijnse autoriteiten intern tegenstrijdig, vaag en niet nader onderbouwd zijn. Zo heeft eiser over het witwassen van vals geld drie verschillende verklaringen afgelegd, waarover hij geen opheldering heeft kunnen geven. Het blijft daardoor onduidelijk waarom en hoe het komt dat eiser in staat van beschuldiging zou zijn gesteld. Daarnaast heeft verweerder eiser terecht tegengeworpen dat hij zijn relaas niet met documenten kan onderbouwen, nu hij gesteld heeft deze wel te hebben gehad. Dit geldt temeer nu eiser al sinds begin januari 2016 in Europa verblijft en tijd heeft gehad deze stukken in te brengen.
7. Eiser heeft niet betwist dat Algerije in het algemeen kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Nu eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Algerije in zijn geval geen veilig land van herkomst is. Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw. De rechtbank stelt tot slot vast dat de afwijzing als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw door eiser niet is betwist.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.