ECLI:NL:RBDHA:2018:15492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
NL18.5696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Libië binnen redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2018 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 17 januari 2018 was opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 5 april 2018 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken en de informatie die door verweerder was verstrekt.

Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Libië was, omdat hij geen documenten had om zijn nationaliteit te onderbouwen. Verweerder stelde echter dat er wel degelijk zicht op uitzetting was, mits eiser meewerkte aan het verkrijgen van de benodigde documenten. De rechtbank concludeerde dat er voldoende informatie was waaruit bleek dat er in 2017 en 2018 meerdere geslaagde uitzettingen naar Libië hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld en dat het beroep van eiser ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Wegman, rechter, in aanwezigheid van griffier E.R. Schook.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.5696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2018 in de zaak tussen

[eiser],

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.A.M.W. ’t Hoen).

Procesverloop

Verweerder heeft op 17 januari 2018 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 februari 2018 (in de zaak NL 18.1228) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 2 februari 2018 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting naar Libië is. Eiser beroept zich hierbij op de hierna aangehaalde passage uit een email van 15 april 2016 van de Libische autoriteiten aan Vluchtelingenwerk Nederland:

The requirements for obtaining a laissez passer are: proof of
identity /citizenship (proof that the applicant is a Libyan national), two passport pictures, letter from the Dutch authorities that the applicant has lost his passport, personally coming to the Embassy to fill in a request form to acquire a LP”.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen enkel document heeft waarmee hij zijn nationaliteit kan onderbouwen, zodat er, gezien de hiervoor genoemde voorwaarden die de Libische autoriteiten stellen aan de afgifte van een laissez passer (LP), geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er wel zicht op uitzetting naar Libië is. De gemachtigde van verweerder heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat de overgelegde - gedateerde - brief van de Libische ambassade zo moet worden gelezen dat, zodra er een bewijs van de Libische nationaliteit is, de autoriteiten het onderzoek naar de afgifte van een laissez-passer starten. Het is hierbij aan eiser om mee te werken aan het verkrijgen van bewijzen omtrent zijn identiteit en nationaliteit, bijvoorbeeld door het overleggen van schoolrapporten of een geboorteakte. De gemachtigde van verweerder heeft daarnaast desgevraagd meegedeeld dat er presentaties plaatsvinden. Ook heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat in 2017 van de 59 LP’s die zijn aangevraagd 2 aanvragen zijn gehonoreerd. Verder is in 1 geval de geldigheidsduur van een paspoort verlengd en heeft in 12 gevallen zelfstandig vertrek plaatsgevonden van vreemdelingen die in het bezit waren van de noodzakelijke documenten. In 2018 zijn er tot 14 maart 2018 17 LP’s aangevraagd waarvan er 2 zijn verstrekt.
3.2
Uit de toelichting van de gemachtigde van verweerder verstrekte nadere inlichtingen blijkt genoegzaam dat er in 2017 en 2018 meerdere geslaagde uitzettingen naar Libië hebben plaatsgevonden. Niet is gebleken dat de Libische autoriteiten geen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer van vreemdelingen. Verweerder wijst er daarbij terecht op dat op eiser de plicht rust mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, onder meer door het overleggen van documenten die kunnen dienen ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het zicht op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn, bij voldoende medewerking van eiser, niet ontbreekt.
4. Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering.
4.1.
Deze beroepsgrond faalt eveneens. De reden hiervoor is dat uit het dossier blijkt dat verweerder in de ter toetsing voorliggende periode een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd op 20 februari 2018. Daarnaast heeft verweerder op 2 februari 2018, 21 februari 2018 en 15 maart 2018 schriftelijk gerappelleerd naar aanleiding van de lp-aanvraag van 1 februari 2018. Hiermee handelt verweerder voldoende voortvarend.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Wegman, rechter, in aanwezigheid van E.R. Schook, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.