ECLI:NL:RBDHA:2018:15493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
NL18.5534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.F. Frankruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 15 maart 2018, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko was en dat dit onvoldoende was gemotiveerd. Tijdens de zitting op 28 maart 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank overwoog dat de verweerder ter zitting had verklaard dat er gegevens bekend waren over de afgifte van laissez-passers, waaruit bleek dat er in het verleden enkele vreemdelingen met een laissez-passer naar Marokko waren vertrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.5534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2018 in de zaak tussen

[eiser]

(gemachtigde: mr. G.A.J. Purperhart),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.A.M.W. ’t Hoen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. al Hadjiui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]
2. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, althans dat dat onvoldoende is gemotiveerd.
3. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De reden hiervoor is dat verweerder ter zitting verklaard dat de volgende gegevens bekend zijn met betrekking tot de afgifte van laissez-passers (lp). Tot 12 maart 2018 zijn de volgende cijfers bekend.
Over 2017
- 24 x bevestiging van de nationaliteit;
- 11 lp’s verstrekt;
- 10 vreemdelingen zijn met een met lp vertrokken waarvan 2 via de Internationale Organisatie voor Migratie;
Over 2018 (tot 12 maart 2018)
- 9 x bevestiging van de nationaliteit;
- 5 lp’s verstrekt;
- 3 vreemdelingen zijn met een met lp vertrokken.
Verder is er de verwachting dat er nog 2 lp’s worden afgegeven.
Voorts heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op
15 februari en 27 november 2017 nog aangenomen dat zicht op uitzetting naar Marokko nog
aanwezig is. Ook het feit dat eiser eerder in bewaring heeft gezeten, maakt dit niet anders.
Wat dat betreft is het de rechtsplicht van eiser om actief en volledig zijn medewerking te
verlenen om aanknopingspunten te bieden ter vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit.
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Voor zover eiser aanvoert dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, faalt dit betoog. Naar vaste jurisprudentie komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring in beginsel meer gewicht toe aan de belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring dan aan de belangen van eiser bij zijn invrijheidstelling. Niettemin kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van eiser, ook al is de zesmaandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van verweerder. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Frankruijter, rechter, in aanwezigheid van C. Groenewegen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.