ECLI:NL:RBDHA:2018:15510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
C/09/556686 / KG RK 18-1042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlof voor tenuitvoerlegging van Franse uitspraken in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, beiden van Franse nationaliteit, die eerder gehuwd zijn geweest en samen twee meerderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging van een Frans vonnis en arrest, waarin onder andere de verdeling van vermogensrechtelijke belangen en een compenserende vergoeding van € 100.000,- aan de vrouw was vastgesteld. De man had cassatieberoep ingesteld tegen het Franse arrest, wat volgens Frans recht schorsende werking heeft. Hierdoor was de tenuitvoerlegging van de Franse voorzieningen opgeschort. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van de vrouw op dat moment niet toewijsbaar was, omdat de Franse uitspraken niet uitvoerbaar waren zolang het cassatieberoep liep. De vrouw verzocht om aanhouding van de zaak, wat de rechtbank honoreerde, en stelde de behandeling uit tot 1 juli 2019. De meest gerede partij diende de rechtbank voor die datum te informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaak- / rekestnummer: C/09/556686 / KG RK 18-1042
Beschikking van 4 december 2018
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tegen:
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder,
advocaat mr. Ch.M. van Beuningen te Den Haag.
Partijen zullen hierna respectievelijk worden aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
  • het door de vrouw ingediende verzoekschrift, met de daarbij en nadien overgelegde producties;
  • het door de man ingediende verweerschrift, met de daarbij en nadien overgelegde producties.
1.2.
Op 20 november 2018 is de zaak ter zitting behandeld, waarbij de vrouw en de man zijn verschenen, beiden vergezeld van hun advocaat en van een tolk.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk door echtscheiding is ontbonden. Zij hebben samen twee (thans meerderjarige) kinderen.
2.2.
Partijen, die beiden de Franse nationaliteit hebben, hebben een echtscheidingsprocedure gevoerd in Frankrijk. Daarin heeft zich tot op heden het volgende voorgedaan:
  • De “Tribunal de Grande Instance” heeft op 23 juni 2014 een vonnis gewezen (hierna: het vonnis). Daarin is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn diverse voorzieningen getroffen, onder andere inhoudende (voor zover relevant voor dit geding) een bevel tot vereffening en verdeling van de vermogensrechtelijke belangen van de echtgenoten, de toewijzing bij voorkeur van het onroerende goed aan het [adres 1] aan de vrouw en de bepaling dat de man bij wijze van compenserende vergoeding aan de vrouw een bedrag van € 100.000,- moet betalen.
  • De vrouw is in appel gegaan van het vonnis bij het Cour d’appel de Paris. De man heeft in deze procedure zelfstandig dan wel incidenteel appel ingesteld. Dit hof heeft op 5 december 2017 arrest gewezen (hierna: het arrest). Daarbij is, voor zover thans relevant, het vonnis ten aanzien van de hiervoor genoemde voorzieningen bekrachtigd.
  • De man heeft op 25 oktober 2018 cassatieberoep ingesteld tegen het arrest.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw verzoekt het vonnis en het arrest (hierna tezamen te noemen: de uitspraken) te voorzien van een verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de vrouw – samengevat – het volgende aan. De vrouw wil tot tenuitvoerlegging overgaan van de uitspraken voor zover het gaat om de toedeling van de woning te [woonplaats 1] en de betaling van de hiervoor genoemde compenserende vergoeding aan haar. Dat dient in Nederland te geschieden. Voor de geldvordering heeft de vrouw conservatoir beslag laten leggen op de aan de man in eigendom toebehorende woning aan de [adres 2]. De hoofdzaak die op grond daarvan binnen veertien dagen moest worden ingesteld is deze exequaturprocedure. Van belang is dat de Franse uitspraken uitvoerbaar waren ten tijde van de indiening van het onderhavige verzoek. De man heeft inmiddels weliswaar cassatieberoep ingesteld, maar dat cassatieberoep is alleen ontvankelijk dan wel wordt alleen voortgezet als de beslissing is uitgevoerd, oftewel als de man heeft betaald en de woning is geleverd. Dat heeft hij niet gedaan.
3.3.
De man voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat de man inmiddels – tijdig – cassatieberoep heeft ingesteld tegen het arrest en dat dit cassatieberoep naar Frans recht in beginsel schorsende werking heeft (zie artikel 1086 van het Franse wetboek van Burgerlijke rechtsvordering). De vrouw heeft er weliswaar op gewezen dat niet in alle gevallen sprake is van schorsende werking en daarbij verwezen naar artikel 1087 van voormeld wetboek, maar niet langer in geschil is dat dat artikel andere voorzieningen betreft dan waar de vrouw het verlof voor heeft gevraagd. De tenuitvoerlegging van de onderhavige voorzieningen is daarom nu opgeschort.
4.2.
Wel is gebleken dat naar Frans recht de verweerder in cassatie (in dit geval de vrouw) aan de “Cour de cassation” kan vragen om de zaak in cassatie door te halen indien de wederpartij (in dit geval de man) nog geen uitvoering heeft gegeven aan het bepaalde in het arrest. De vrouw heeft verklaard dat ze in Frankrijk een dergelijk verzoek zal gaan doen. Op grond van de Franse wet wordt dat verzoek tot doorhaling toegewezen, tenzij blijkt dat nakoming voor de man onmogelijk en/of onredelijk bezwarend is (zie artikel 1009-1 van het Franse wetboek van Burgerlijke rechtsvordering). De man heeft verklaard dat die situatie zich hier voordoet en dat hij dat verweer ook zal gaan voeren.
4.3.
Beide partijen hebben ter zitting uitlatingen gedaan over de vraag in hoeverre dat verweer van de man kansrijk is, maar dat ligt in dit geding niet ter beoordeling voor. Het is aan de Franse cassatierechter om over dat verweer van de man te oordelen. Zolang dat niet is gebeurd, is de opschorting een gegeven en zijn de Franse uitspraken niet uitvoerbaar. Dat betekent dat het verzoek van de vrouw op dit moment niet toewijsbaar is.
4.4.
De vrouw heeft ter zitting verzocht om, indien de rechtbank tot voormeld oordeel zou komen, de zaak aan te houden. De rechtbank zal dat verzoek honoreren en voorbijgaan aan het bezwaar dat de man daartegen heeft gemaakt. Het belang dat de vrouw heeft bij aanhouding gaat naar het oordeel van de rechtbank voor op het belang dat de man heeft bij het eindigen van deze procedure. Daartoe is redengevend dat de vrouw conservatoir beslag heeft gelegd voor de vordering uit hoofde van de compenserende vergoeding en dat het beslag zou komen te vervallen als deze procedure thans eindigt. Daardoor zou de vrouw onredelijk worden benadeeld. In Nederland is een dergelijke beslaglegging immers al mogelijk voor een vordering die nog niet in rechte is vastgesteld. Dat beslag komt in beginsel pas te vervallen als in de daarop volgende hoofdzaak de vordering is afgewezen en die afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Bij toewijzing – uitvoerbaar bij voorraad – van de vordering gaat het conservatoire beslag over in een executoriaal beslag. In dit geval is er in Frankrijk al een uitspraak gedaan in het voordeel van de vrouw, die bovendien in appel is bekrachtigd, maar kan de vrouw (nog) niet tot tenuitvoerlegging in Nederland overgaan, zoals hiervoor is overwogen.
4.5.
De behandeling van de zaak zal daarom worden aangehouden tot 1 juli 2019 pro forma. De meest gerede partij dient de rechtbank voordien te informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
houdt het verzoek aan tot
1 juli 2019 pro forma;
5.2.
bepaalt dat de meest gerede partij de rechtbank voordien dient te informeren over de stand van zaken en de gewenste voorgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet op 4 december 2018.
ts