ECLI:NL:RBDHA:2018:15519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18/5589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een 72-jarige Pakistaanse vrouw naar Pakistan en de afwijzing van uitstel van vertrek op basis van gezondheidssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een 72-jarige Pakistaanse vrouw tegen de afwijzing van haar aanvraag voor uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vrouw, die in Nederland verblijft bij haar zoon en schoondochter, verzocht om uitstel van vertrek vanwege haar gezondheidsproblemen. De staatssecretaris had haar aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeerde dat er geen medische noodsituatie was die uitzetting zou verhinderen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de vrouw niet in een medische noodsituatie verkeerde die haar uitzetting naar Pakistan zou belemmeren. De rechtbank overwoog dat de vrouw geen ernstige gezondheidsrisico's liep bij terugkeer en dat de zorg in Pakistan niet onbereikbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de beslissing op het beroep al was genomen. De rechtbank oordeelde ook dat de staatssecretaris niet verplicht was om de vrouw te horen in bezwaar, omdat er geen concrete twijfels waren over het medisch advies van het BMA.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/5589 (beroep) en AWB 18/5590 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [xxx.xxx.xxxx]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1946, van Pakistaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 juli 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig J. Singh, tolk Urdu. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiseres heeft ten aanzien van het beroep en het verzoek verzocht vanwege betalingsonmacht te worden vrijgesteld van het betalen van het griffierecht. Gelet op de door eiseres overgelegde documenten ter onderbouwing daarvan wijst de rechtbank dat verzoek toe.
Feiten
2.1
Eiseres is een 72-jarige vrouw uit Pakistan. Zij verblijft in Nederland bij haar zoon en schoondochter. Eiseres vraagt uitstel van vertrek omdat zij stelt vanwege haar gezondheidssituatie niet te kunnen terugreizen naar Pakistan. Zij lijdt aan verschillende medische problemen en krijgt daarvoor therapie en medicatie. Eiseres stelt dat zij zonder die behandeling in een medische noodsituatie terecht komt.
2.2
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voorgelegd aan het Bureau Medische Advisering (BMA), een deskundige die onafhankelijk medisch advies uitbrengt aan verweerder. Het BMA heeft op 27 maart 2018 een advies over eiseres uitgebracht. Daaruit blijkt het volgende. Eiseres lijdt aan diverse klachten zoals angst, vergeetachtigheid, hoge bloeddruk, allergie, knieslijtage, een depressief beeld, afhankelijke persoonlijkheidstrekken, hoofdpijn en duizeligheid. Zij krijgt een medische behandeling (medicatie, knie-injecties en gesprekken met een psychiater). Het BMA verwacht niet dat er een medische noodsituatie ontstaat als die behandeling uitblijft. Eiseres heeft al sinds 2012 klachten en is pas in november 2017 een behandeling bij de psychiater gestart. De behandelcontacten zijn laagfrequent: zij voert één keer per maand ondersteunende gesprekken. Eiseres heeft geen voorgeschiedenis van gedwongen opnames of zelfmoordpogingen. Er zijn geen aanwijzingen voor levensbedreigende symptomen of psychotische verschijnselen.
De klachten van hoge bloeddruk, allergie en knieklachten zijn ook niet levensbedreigend. Wel kunnen die wat toenemen bij uitblijvende medicatie. Eiseres wordt verzorgd door haar zoon en schoondochter, maar niet blijkt dat dit is gebaseerd op onvermogen vanuit invaliditeit. Eiseres kan reizen. Wel moet er een psychiatrisch verpleegkundige meereizen als zij zonder haar familie moet reizen, vanwege haar angstklachten en afhankelijke persoonlijkheid. Ook beveelt het BMA aan om een schriftelijke overdracht van medische gegevens en voldoende medicatie mee te nemen.
2.3
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen onder verwijzing naar deze conclusies van het BMA.
Geschil
3. Eiseres is het niet eens met dit besluit. Zij voert daartoe samengevat de volgende redenen aan, die de rechtbank hieronder achtereenvolgens zal beoordelen:
- De uitleg die verweerder geeft aan het begrip ‘medische noodsituatie’ is in strijd met het arrest Paposhvili [1] van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM);
- Ten onrechte neemt verweerder niet aan dat mantelzorg noodzakelijk is;
- Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of de medische zorg in Pakistan voor eiseres feitelijk bereikbaar is;
- Verweerder had eiseres moeten horen in bezwaar.
Uitleg van het begrip medische noodsituatie
4.1
Eiseres voert aan dat verweerder het begrip ‘medische noodsituatie’ te beperkt uitlegt en motiveert dat als volgt. Verweerder verleent uitstel van vertrek aan vreemdelingen die om medische redenen bij terugkeer een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM, [2] het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling. Dat staat in verweerders beleid in paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Daarvoor is vereist dat het achterwege blijven van een medische behandeling leidt tot een medische noodsituatie. Daaronder verstaat verweerder dat het uitblijven van een medische behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Maar uit paragraaf 183 van het arrest Paposhvili volgt dat ook sprake kan zijn van schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen als geen direct risico op overlijden bestaat. Ook blijkt hieruit dat verweerder zich niet mag beperken tot het beoordelen van gevolgen die naar verwachting binnen drie maanden optreden. Dat verweerder te beperkt toetst, blijkt volgens eiseres ook uit het EHRM-arrest Aswat [3] en uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 8 februari 2017. [4]
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat haar beleid in overeenstemming is met het arrest Pasposhvili. Dat heeft ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Afdeling) geoordeeld in haar uitspraak van 28 september 2017. [5]
4.3
De rechtbank is het met verweerder eens. In de paragraaf van het Pasposhvili-arrest waarnaar eiseres verwijst, overweegt het EHRM dat ook sprake kan zijn van schending van artikel 3 van het EVRM in situaties waarbij het uitblijven van medische behandeling niet leidt tot een ‘
imminent risk of dying’.Maar het moet dan wel gaan om een ‘
seriously ill person in which substantial grounds have been shown for believing that he or she [..] would face a real risk, on account of the absence of appropriate treatment in the receiving country [..] of being exposed to a serious, rapid and irreversible decline in his or her state of health resulting in intense suffering or to a significant reduction in life expectancy.’ Dat is niet in strijd met verweerders beleid, dat immers een medische noodsituatie aanneemt als het uitblijven van een medische behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Ook de Afdeling heeft in de door verweerder aangehaalde uitspraak geoordeeld dat verweerders beleid in overeenstemming is met het Paposhvili-arrest. Volgens de Afdeling heeft verweerder niet ten onrechte een termijn van drie maanden als uitgangspunt genomen, omdat deze termijn aansluit bij het in punt 183 neergelegde vereiste van
rapid [..]decline in his or her state of health.
4.4
De rechtspraak waarnaar eiseres verwijst, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In het Aswat-arrest heeft het EHRM geoordeeld dat er een risico op een onmenselijke behandeling bestond bij de strafrechtelijke uitlevering van een van terrorisme verdachte persoon die aan paranoïde schizofrenie lijdt, vanwege de detentiecondities in een zwaar beveiligde gevangenis in de Verenigde Staten. Deze situatie heeft geen raakvlakken met die van eiseres en vormt geen ondersteuning voor eiseres’ standpunt dat verweerder in haar geval een verkeerde uitleg geeft van het begrip medische noodsituatie. Dat geldt ook voor de zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond. Daarbij had de vreemdeling een ongeneeslijke ziekte met een levensverwachting van 2,8 jaar na het stellen van de diagnose, waarvan inmiddels al een jaar en tien maanden waren verstreken. Eiseres heeft ook niet geconcretiseerd waarom in haar geval de drie-maanden termijn zich niet zou verdragen met het arrest Paposhvili. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Noodzakelijkheid mantelzorg
5.1
Eiseres voert aan dat uit informatie van haar psychiater W.H. Lionarons blijkt dat zij beperkt is in haar functioneren en nauwelijks voor zichzelf kan zorgen. Zij heeft brieven van haar behandelaar overgelegd van 14 maart 2018 en 8 oktober 2018. Daaruit blijkt dat zij hulp krijgt van haar mantelzorgers met voeding, hygiëne en medicatie-inname. In Pakistan heeft zij geen mantelzorgers. Verweerder heeft de noodzaak van mantelzorg ten onrechte niet meegenomen in de besluitvorming.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het BMA de informatie van de behandelaar van eiseres heeft betrokken in het medische advies en op grond daarvan heeft geconcludeerd dat niet is gebleken van medisch noodzakelijke mantelzorg. De nieuwe, in beroep overgelegde brief van 8 oktober 2018 bevat geen wezenlijk andere informatie dan de eerdere, door het BMA beoordeelde brief.
5.3
De rechtbank is het ook op dit punt met verweerder eens. Uit het BMA-advies blijkt dat de medische stukken van psychiater Lionarons van 14 maart 2018 door het BMA bij de advisering zijn meegenomen en beoordeeld. Op grond daarvan heeft het BMA vermeld dat zoon en schoondochter eiseres verzorgen met betrekking tot hygiëne, voedsel en medicatie en voorts dat zij toezien op de inname van medicatie. Het BMA heeft, in combinatie met de overige informatie, geconcludeerd dat eiseres weliswaar verzorgd wordt door haar zoon en schoondochter maar dat niet blijkt dat dit is gebaseerd op ernstig onvermogen vanuit invaliditeit. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat mantelzorg medisch noodzakelijk is. De nieuwe informatie van psychiater Lionarons van 8 oktober 2018 wijkt inhoudelijk niet van de eerdere informatie af en geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
Feitelijke toegankelijkheid
6. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de grond die ziet op de feitelijke toegankelijkheid van de zorg in Pakistan, een afhankelijke beroepsgrond is die alleen aan de orde komt bij het slagen van de hiervoor aangevoerde gronden. Aangezien de rechtbank die gronden niet honoreert, behoeft deze grond geen bespreking.
Schending hoorplicht
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon afzien van het horen van eiseres in bezwaar met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag gebaseerd op een medisch-technische beoordeling van het BMA. Door eiseres zijn geen concrete aanknopingspunten voor twijfel daaraan aangevoerd. Daarom kon er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank/voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381,
2.Het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Het arrest van het EHRM van 16 april 2013 in de zaak Aswat tegen het Verenigd Koninkrijk, application no. 17299/12, https://hudoc.echr.coe.int (hierna: het arrest Aswat).
4.De uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 8 februari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:1200, www.rechtspraak.nl.
5.De uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629, www.rechtspraak.nl.