ECLI:NL:RBDHA:2018:1556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
09/209084-17 en 09/058931-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing van een medewerker van een tankstation met geweld en bedreiging

Op 14 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 oktober 2017 in Leiderdorp een medewerker van een Texaco tankstation heeft afgeperst. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, heeft de medewerkster onder bedreiging met een mes gedwongen om een geldbedrag van 200 euro aan hem af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting bij de GGZ. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de bijzondere voorwaarden opgelegd zoals door de officier van justitie gevorderd. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van 200 euro voor materiële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in verband met de vordering. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toegewezen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/209084-17 en 09/058931-15 (tul)
Datum uitspraak: 14 februari 2018
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [PI] ” te [locatie PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Stolk en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. P.M. Steur, advocaat te Oegstgeest, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2017 te Leiderdorp met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van 200 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Texaco, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes in zijn hand heeft gehouden en/of die [slachtoffer] (daarbij) de woorden heeft toegevoegd: "Doe mij de inhoud van de kassa" en/of "ik heb het echt nodig, ik wil u niet verwonden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op verdachte rust de verdenking dat hij zich op 22 oktober 2017 schuldig heeft gemaakt aan afpersing van een verkoopmedewerkster van een tankstation van Texaco te [plaats Texaco] , door haar onder bedreiging met geweld te dwingen een geldbedrag aan hem af te geven.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde feit geen verweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit van dit feit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) ten aanzien van de bewezenverklaring volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2018;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 5-6.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 22 oktober 2017 te Leiderdorp met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 200 euro, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes in zijn hand heeft gehouden en die [slachtoffer] daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Doe mij de inhoud van de kassa" en "ik heb het echt nodig, ik wil u niet verwonden".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat, mede gelet op de conclusie van de hieronder te bespreken rapportage, geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden - te weten een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij een Forensische Polikliniek of een polikliniek van de GGZ - te worden verbonden, ook indien dit inhoudt een klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken. Daarnaast dient verdachte mee te werken aan urinecontroles en dient aan hem een locatieverbod voor het tankstation van Texaco aan de [adres Texaco] te ( [postcode Texaco] ) [plaats Texaco] te worden opgelegd, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte lijdt aan schizofrenie. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat verdachte na het plegen van het ten laste gelegde feit tot bezinning is gekomen en zijn excuses aan het slachtoffer wil maken. De raadsman heeft geen bezwaar tegen reclasseringstoezicht voor enige duur, waarbij hij heeft voorgesteld om steeds na afloop van een periode van reclasseringstoezicht (schriftelijk) te evalueren of voortzetting van dat toezicht nog langer noodzakelijk is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 22 oktober 2017 schuldig gemaakt aan een afpersing. Op die bewuste dag heeft verdachte vanuit zijn huis een mes meegenomen en is daarmee naar het tankstation van Texaco aan de [adres Texaco] in [plaats Texaco] gegaan. Aldaar heeft verdachte een medewerkster van dat tankstation het mes getoond en haar daarmee gedwongen om geld aan hem af te geven. Dit betreft een ernstig feit, waar het slachtoffer, alsook de omstanders die van het dreigende geweld, nog langdurig de nadelige gevolgen van kunnen ondervinden. Bovendien veroorzaakt een dergelijk feit gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Documentatie
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het strafblad van verdachte van 18 december 2017. Daaruit volgt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit liep verdachte nog in een proeftijd, waarbij hem een (deels) voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis boven het hoofd hing. Eén en ander heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte kennisgenomen van het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 25 januari 2017, opgesteld door drs. M.H. Keppel, GZ- psycholoog. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Fivoor, Forensische en Intensieve psychiatrische zorg van 17 januari 2018, opgesteld door K. van der Heijden en R. Liekens-Willems (reclasseringswerkers).
De rechtbank stelt vast dat verdachte volgens de Pro Justitia rapporteur lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type en afhankelijk is van cannabis. Daarnaast is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van cognitief functioneren op een licht verstandelijk niveau. Ook zijn er paranoïde, afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidstrekken. De rapporteur concludeert dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Het recidiverisico schat de rapporteur als matig in, met dien verstande dat in geval van de nodige zorg en begeleiding de recidivekans op laag wordt ingeschat. De rapporteur adviseert als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel om de behandeling voor zijn psychiatrische stoornis bij de GGZ in Leiden voort te zetten. Daarbij is het van belang dat er behandeling en (urine)controle(s) worden ingezet gericht op de afhankelijkheid van cannabis, waarbij een langdurig reclasseringstoezicht geïndiceerd is.
De rechtbank volgt de deskundige in haar conclusies en legt deze ten grondslag aan haar oordeel. Het bewezenverklaarde wordt verdachte dan ook in verminderde mate toegerekend.
Uit het reclasseringsrapport komt onder meer naar voren dat de reclassering de bij verdachte aanwezige psychiatrische problematiek onderschrijft. Daarnaast is bij verdachte sprake van problematiek op het gebied van ‘ik-zwakte’, agressie en een cognitieve beperking. Voorts volgt uit dit rapport dat verdachte reeds lange tijd bekend is met hulpverlening en dat hij een rechterlijke machtiging heeft die in maart 2018 afloopt. Het recidiverisico wordt door de reclassering als gemiddeld ingeschat en zal aanzienlijk verminderen als verdachte geen middelen meer gebruikt. Verdachte heeft voorafgaand aan het plegen van het onderhavige feit een eerder opgelegd reclasseringstoezicht positief afgerond en gebleken is dat reclasseringstoezicht bij hem een positief effect heeft op het voorkomen van recidive. Ook gedijt verdachte, naast behandeling door de GGZ, goed met extra steun en begeleiding van de reclassering. Teneinde de hulpverlening voor hem behapbaar en begrijpelijk te houden, adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij openstaat voor langdurige begeleiding van de reclassering en dat hij bij langere detentie vreest zijn woning te verliezen.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit, de LOVS-oriëntatiepunten en de recidive van verdachte in aanmerking nemend, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. De rechtbank zal dan ook aan verdachte de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk opleggen. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal zij hieraan een proeftijd voor de duur van drie jaren verbinden, aangezien een proeftijd van langere duur een te vergaande inbreuk op het leven van verdachte vormt. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dient ertoe verdachte in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank acht begeleiding en een (ambulante) behandeling van verdachte noodzakelijk en zij zal daarom de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Daarnaast dient verdachte, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, mee te werken aan urinecontroles en zich te houden aan een locatieverbod.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich, namens [benadeelde] , als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 400,-. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade (€ 200,-) en immateriële schade (€ 200,-), te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemde bedragen.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 200,-, te weten de materiële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in haar vordering voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, evenals de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 200,-, ter zake van de materiële schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank overweegt hiertoe dat de raadsman deze schade heeft betwist en de benadeelde partij deze schade onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 200,- als vergoeding ter zake van materiële schade, toewijsbaar, omdat vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Voorts zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente over genoemd bedrag toewijzen, omdat vast is komen te staan dat de schade met ingang van 22 oktober 2017 is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte hiervoor zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het thans toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, ten behoeve van de benadeelde genaamd [benadeelde] .

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 15 oktober 2015 (met parketnummer 09/058931-15) voorwaardelijk opgelegde taakstraf, te weten een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke taakstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 15 oktober 2015, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd, bij voormeld vonnis opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
afpersing;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres: Witte Singel 8 te Leiden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een Forensische Polikliniek of een Polikliniek van de GGZ, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling noodzakelijk wordt geacht, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychiatrische problematiek en middelengebruik (ook als dat inhoudt dat verdachte dient mee te werken aan urineonderzoek), waarbij een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek tot de mogelijkheden behoort;
- zich gedurende de proeftijd niet zal ophouden aan de [adres Texaco] te ( [postcode Texaco] ) [plaats Texaco] ;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van
voormelde bijzondere voorwaarde(n) en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde] een bedrag van € 200,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij
[benadeelde]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 200,-, ten behoeve van de benadeelde genaamd
[benadeelde];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[benadeelde]de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[benadeelde]in zoverre doet vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 15 oktober 2015, gewezen onder parketnummer 09/058931-15, te weten een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. D.C. Laagland, rechter,
mr. H.J. Doets, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.L. van Lijf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2018.
Mr. D.C. Laagland is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017302317, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, districtsrecherche Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 43).