Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
mr A. Vijftigschild. Verweerster is niet verschenen.
Rechtbank Den Haag
Op 13 februari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag een verzoek tot faillietverklaring behandeld dat was ingediend door [verzoeker], handelend onder de naam [A], tegen de besloten vennootschap KOOI KATWIJK B.V. Het verzoekschrift werd ingediend door advocaat mr. C.A.M.H. Vink. De verweerster, KOOI KATWIJK B.V., was niet verschenen op de zitting. De verzoeker stelde dat de verweerster in een toestand verkeerde waarin zij had opgehouden te betalen, omdat zij de vordering van verzoeker en meerdere andere schulden onbetaald liet. De bestuurder van de verweerster, [X], had echter bezwaar aangetekend tegen de zitting, omdat hij vond dat het tijdsbestek tussen de betekening van het exploit op 7 februari 2018 en de zitting op 13 februari 2018 te kort was om zich voor te bereiden.
De rechtbank oordeelde dat de tijd tussen de betekening en de zitting voldoende was voor voorbereiding en dat de reisafstand van de feitelijke vestigingsplaats van de verweerster naar de zitting geen grond voor aanhouding vormde. De rechtbank wees het aanhoudingsverzoek af. Vervolgens beoordeelde de rechtbank de inhoud van het verzoek. De verzoeker had zijn vordering niet met stukken onderbouwd, en de verweerster volstond met een blote betwisting van de vordering. De rechtbank concludeerde dat het vorderingsrecht van de verzoeker niet summierlijk was gebleken, en wees het verzoek tot faillietverklaring af.
De beslissing werd gegeven door mr. G.H.M. Smelt en uitgesproken in tegenwoordigheid van R. Becker, griffier. Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Den Haag.