In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling te stellen. Eiser had op 30 oktober 2018 een aanvraag ingediend, maar deze werd door verweerder als incompleet beschouwd omdat eiser geen toelichting had gegeven op de vragen die verweerder had gesteld. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en tijdens de zitting op 29 november 2018 zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het voornemen om de aanvraag buiten behandeling te stellen, eiser niet de gelegenheid heeft geboden om het gebrek te herstellen, zoals vereist door artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen, omdat de aanvraag niet op de juiste wijze is beoordeeld. De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat dit verzoek enkel was ingediend om uitzetting te voorkomen tijdens de beroepsprocedure.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.503,-, en bepaalt dat deze kosten aan de rechtsbijstandverlener moeten worden betaald, aangezien eiser een toevoeging heeft ontvangen. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.