ECLI:NL:RBDHA:2018:15611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
NL18.20640 en NL18.20641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stellen asielaanvraag en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling te stellen. Eiser had op 30 oktober 2018 een aanvraag ingediend, maar deze werd door verweerder als incompleet beschouwd omdat eiser geen toelichting had gegeven op de vragen die verweerder had gesteld. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en tijdens de zitting op 29 november 2018 zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank overweegt dat verweerder in het voornemen om de aanvraag buiten behandeling te stellen, eiser niet de gelegenheid heeft geboden om het gebrek te herstellen, zoals vereist door artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen, omdat de aanvraag niet op de juiste wijze is beoordeeld. De rechtbank vernietigt het besluit van de Staatssecretaris en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat dit verzoek enkel was ingediend om uitzetting te voorkomen tijdens de beroepsprocedure.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.503,-, en bepaalt dat deze kosten aan de rechtsbijstandverlener moeten worden betaald, aangezien eiser een toevoeging heeft ontvangen. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.20640 (beroep)
NL18.20641 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen [eiser], eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. M. Gavami), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V.D. Schreuder).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting van de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft plaatsgevonden op 29 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2.1.
Op 27 september 2018 heeft eiser een formulier Kennisgeving Tweede of volgende asielaanvraag ingediend. Op dit formulier heeft verzoeker onder paragraaf 3. Reden(en) voor het opnieuw indienen van een asielaanvraag ‘geloofsgroei’ vermeld. Verweerder heeft op het formulier verder gevraagd een toelichting te geven op de nieuwe gebeurtenis/informatie die heeft geleid tot de opvolgende aanvraag. Het gaat om een toelichting op de onderstaande vragen:
“• Geef aan welke nieuwe informatie u hebt verkregen en wanneer
• Geef aan welke nieuwe gebeurtenis zich heeft voorgedaan en wanneer
• Stuur eventuele bewijsmiddelen mee om de nieuwe informatie of nieuwe gebeurtenis te onderbouwen (origineel inclusief vertaling)
• Geef aan waarom u deze informatie/gebeurtenis niet eerder naar voren hebt gebracht
• Geef aan waarom deze informatie/gebeurtenis op u van toepassing is en waarom dit voor u reden is
om opnieuw een asielaanvraag te willen indienen”
2.2.
In het voornemen van 1 oktober 2018 heeft verweerder geconstateerd dat eiser geen toelichting heeft gegeven op de bovenstaande vragen. Daarom heeft verzoeker het formulier niet volledig en niet duidelijk ingevuld. Verweerder verzoekt eiser om binnen de termijn van één week de ontbrekende stukken te overleggen en/of de herhaalde asielaanvraag nader toe te lichten. Indien eiser niet tijdig reageert op het verzoek om aanvullende stukken en of informatie te verstrekken dan kan dat leiden tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag op grond van artikel 30c, eerste lid onder a van de Vw 2000. Ook heeft verweerder opgemerkt dat wanneer eiser het niet eens is met dit voornemen, hij binnen één week een zienswijze kan indienen.
2.3.
Eiser heeft naar aanleiding van het voornemen een zienswijze ingediend. Hij heeft daarin genoemd dat hij is gegroeid in zijn geloof en dat hij dat in het gehoor naar aanleiding van zijn opvolgende aanvraag zal toelichten. Ook heeft eiser genoemd dat hij een aantal documenten over wil leggen. Deze zouden worden opgestuurd uit Iran dan wel door een passagier worden meegenomen. Eiser heeft deze stukken nog niet ontvangen. De stukken gaan over de veroordeling dan wel vervolging van eiser in Iran. Eiser zal deze informatie zo snel mogelijk toezenden.
2.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag met toepassing van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft overwogen dat de aanvraag incompleet is, omdat eiser tweemaal in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen. Verweerder heeft verwezen naar artikel 3.45b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen. Daarin staat het volgende genoemd:
“De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, kan buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Wet, indien de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Wet.”
3. In beroep heeft eiser opgemerkt dat verweerder zonder bekendmaking een wijziging in zijn beleid heeft doorgevoerd. Vanaf een onbekende datum heeft verweerder zijn werkwijze met betrekking tot de herhaalde asielaanvragen gewijzigd in die zin dat hij asielzoekers een voornemen toezendt met de vraag de nieuwe feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Deze werkwijze is niet in overeenstemming met het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire (VC). Op het moment van invullen van de kennisgeving beschikte eiser niet over de documenten. Reeds daarom heeft verweerder de aanvraag als onvolledig aangemerkt. In de tweede plaats wordt in de VC voorgeschreven dat verweerder de vreemdeling of diens gemachtigde vraagt om aanvullende informatie te verstrekken wanneer de aanvraag niet volledig is. In dit geval is dit echter gedaan in het voornemen. De gekozen werkwijze is daarom ook om deze reden niet in overeenstemming met het beleid. In de derde plaats dient verweerder om aanvullende informatie te vragen indien daartoe aanleiding bestaat. In dit geval is er echter niet concreet aangegeven welke aanvullende informatie nodig is. Daarom is niet duidelijk waarom en welke aanleiding bestond tot het vragen van aanvullende informatie. In de vierde plaats schrijft de VC voor dat verweerder, na ontvangst van model M35-O en overleg met de Raad
voor Rechtsbijstand een eendagstoets inplant. Ook deze passage is een onderbouwing voor het standpunt dat de door verweerder gekozen werkwijze niet juist is. In de vijfde plaats schrijft de VC als consequentie voor niet conform deze paragraaf gevolgde stappen voor dat de termijnen niet gelden. De VC vermeldt niet dat er een besluit tot niet-ontvankelijkheidsverklaring volgt. Tot slot heeft eiser inmiddels een aantal documenten uit Iran ontvangen. Deze documenten zijn reeds voorgelegd aan een deskundige om een oordeel te vellen over de authenticiteit daarvan. De documenten en het rapport van de deskundige heeft eiser in de beroepsprocedure overgelegd.
4.1.
De rechtbank overweegt dat uit formulier “Kennisgeving Tweede of volgende asielaanvraag” blijkt dat eiser een - herhaalde - asielaanvraag heeft willen indienen. Uit verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een vreemdeling ook met het indienen van een kennisgevingsformulier een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gedaan. Dat die aanvraag niet volledig is, had verweerder aanleiding kunnen geven de in artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb aangegeven weg te volgen. Dit betekent dat verweerder eiser een herstelverzuim had kunnen - en moeten - bieden voordat hij de aanvraag buiten behandeling stelde.
4.2.
Zoals ook volgt uit overweging 2.2, heeft verweerder in het voornemen een termijn geboden om de ontbrekende stukken te overleggen en of de herhaalde asielaanvraag nader toe te lichten. Dit voornemen kan echter niet gelden als een herstelverzuim in de zin van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb. Als de aanvraag buitenbehandeling wordt gesteld, is de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag nog niet gestart. Het voornemen is echter bestemt voor een inhoudelijke beoordeling. Dat volgt ook uit artikel 39, eerste lid, van de Vw 2000, waarin expliciet over een eventuele afwijzing wordt gesproken. Die inhoudelijke beoordeling impliceert dat het dossier voldoende volledig is om ook daadwerkelijk een inhoudelijke beoordeling te kunnen geven. Het geven van een herstelverzuim in een voornemen verhoudt zich daarom niet tot de wettelijke systematiek van besluitvorming. Als dit anders zou zijn, zou de voornemenprocedure mogelijk weinig effectief zijn. In de beslissing na de zienswijze zou dan namelijk voor het eerst inhoudelijk op de aanvraag beslist worden zonder dat dan een inhoudelijke zienswijze of bezwaar zou kunnen volgen. De rechtbank is bij die werkwijze dan de eerste instantie die een eerste inhoudelijke beoordeling toetst. Dat is niet in overeenstemming met de procedure volgens de Awb en Vw 2000. Het voorgaande komt erop neer dat verweerder de aanvraag slechts buitenbehandeling had mogen stellen als eiser niet tijdig aan een separaat herstelverzuim zou hebben voldaan. Een dergelijk herstelverzuim heeft verweerder echter niet geboden.
5.1.
Doordat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5 van de Awb om eiser het gebrek te laten herstellen, is de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat er sprake is van een gebrek in de totstandkomingsprocedure van het besluit door het voornemen te gebruiken als herstelverzuim, is voor de rechtbank ook geen ruimte om de rechtsgevolgen in stand te laten. Om die reden kan verweerder ook niet volstaan met het slechts heroverwegen van het bestreden besluit.
5.2.
Omdat de rechtbank een oordeel heeft gegeven in de beroepsprocedure is er geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorlopige
voorziening is immers slechts ingediend om uitzetting gedurende de behandeling van de beroepsprocedure te voorkomen. De rechtbank wijst dat verzoek dan ook af.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.