ECLI:NL:RBDHA:2018:15612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
NL18.21090 en NL19.21091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van opvolgende aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in de procedure van eiser, een Afghaanse nationaliteit, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser had eerder al een aanvraag ingediend die was afgewezen en had sindsdien geen nieuwe documenten kunnen overleggen ter ondersteuning van zijn asielrelaas. Tijdens de zitting op 29 november 2018 heeft eiser verklaard dat hij geen kans had gezien om nieuwe documenten te verkrijgen en dat hij zich niet voorbereid voelde op een herhaalde aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde verklaringen van zijn voormalige leerkracht en dorpshoofd niet verifieerbaar waren en geen nieuw licht op zijn asielrelaas wierpen. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er geen sprake was van nieuwe elementen die de aanvraag ontvankelijk zouden maken. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico liep op schending van artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Eiser had ook verzocht om vergoeding van proceskosten, maar de rechtbank zag hier geen aanleiding voor, aangezien de aanvraag niet-ontvankelijk was verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.21090 & NL18.21091 [V-NR.]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser], eiser/verzoeker, hierna: eiser (gemachtigde: mr. D.G. Metselaar),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V.D. Schreuder).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting van de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft plaatsgevonden op 29 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2.1.
Eiser heeft eerder, op [datum] een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 11 september 2016 is deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittinghoudende in ‘s-Hertogenbosch, is het beroep daartegen gegrond verklaard. Op 1 augustus 2017 is de aanvraag van eiser wederom ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling van de Raad van State op 8 oktober 2018 is dit besluit onherroepelijk geworden. Het besluit tot ongegrondverklaring van de aanvraag staat dus in rechte vast.
2.2.
Op 16 oktober 2018 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden
besluit. Eiser heeft verklaard dat hij een drietal verklaringen van zijn voormalige leerkracht, het dorpshoofd, en de dorpsgeestelijke wil overleggen. Deze stukken kunnen zijn asielrelaas onderbouwen. Ook kunnen deze stukken het incident, als gevolg waarvan eiser stelt Afghanistan te hebben verlaten, bevestigen. Eiser heeft echter verklaard dat hij geen kans heeft gezien om aan nieuwe documenten te komen om zijn asielrelaas te onderbouwen en dat hij zich eigenlijk ook niet voorbereid voelt op een herhaalde asielaanvraag.
3. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.1.
In beroep heeft eiser de door hem aangekondigde stukken alsnog overgelegd. Het gaat hierbij om twee documenten. Het eerste is een ongedateerde verklaring namens docent [naam 2] en de [functie] van het [school] in het district Ahmad Kheel in de provincie Paktia. Het tweede document betreft een eveneens ongedateerde verklaring namens de dorpsimam en het dorpshoofd.
4.2.
Ter zitting heeft verweerder op deze stukken gereageerd. Verweerder heeft ten eerste verklaard dat niet wordt ingezien dat deze stukken niet eerder konden worden overgelegd. Eiser verblijft al vanaf juni 2016 in Nederland en hij had dus eerder de mogelijkheid deze documenten te vergaren en over te leggen. Toch is verweerder ingegaan op de inhoud van de stukken. Verweerder heeft gesteld dat het gaat om twee korte en ongedateerde verklaringen van een docent en dorpshoofd. Deze documenten zijn op verzoek van eiser opgesteld en afkomstig van een niet objectief verifieerbare bron. De documenten zijn voor verweerder niet te controleren. Bovendien wordt in de verklaringen geen ander zicht geboden op wat eiser eerder heeft verklaard. Voor verweerder bestaat geen reden om de documenten nader te onderzoeken. De stukken kunnen dus niet worden aangemerkt als nova, aldus verweerder.
4.3.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. Zoals verweerder heeft genoemd, zijn de stukken niet verifieerbaar. Zo zijn de stukken ongedateerd en staan de namen van de [functie] van het [school] , de dorpsimam en het dorpshoofd niet vermeld. Van de docent staat alleen de voornaam [naam 2] genoemd. Dit stemt overeen met eisers verklaringen in het gehoor van 29 oktober 2018, maar dat werpt geen nieuw licht op het asielrelaas van eiser. Ondanks dat eiser tijdens het gehoor de achternaam van zijn docent niet kon noemen, had het wel in de rede gelegen dat de achternaam vermeld zou staan in de verklaring. Kortom, verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
5.1.
Verder stelt eiser - kort gezegd - dat hij met terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM1. Hij heeft ter zitting zijn standpunt dat Afghanistan aangemerkt moet worden als 15C-gebied, laten vallen.
1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eisers asielrelaas is in een eerdere procedure ongeloofwaardig geacht en deze procedure heeft daar geen nieuw licht op geworpen. In samenhang daarmee weegt de rechtbank mee dat niet gesteld kan worden dat veiligheidssituatie in Afghanistan zodanig slecht is dat daarnaar niet kan terugkeren. De rechtbank verwijst naar de recente uitspraak van 1 oktober van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.2 Daargelaten dat de omstandigheden in Afghanistan geenszins goed te noemen zijn, is niet gebleken dat de situatie sinds 1 oktober 2018 verslechterd is.
6.1.
Tot slot keert eiser zich tegen het opgelegde inreisverbod van twee jaar. In zijn zienswijze stelt hij al twee lang in onzekerheid heeft verkeerd over de uitkomst van zijn asielprocedure. Ook is hij in AZC [naam 3] slachtoffer geworden van een incident: hij is door een medebewoner op zijn hoofd geslagen.
6.2.
De rechtbank overweegt dat in de eerdere procedure aan eiser terugkeerbesluit is opgelegd. Indien aan een vreemdeling is opgelegd dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten, bestaat er aanleiding om een inreisverbod op te leggen op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. De omstandigheden die eiser noemt zijn niet zodanig dat dat is reden vormt om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Ook is gesteld noch gebleken dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
7. De aanvraag is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank heeft beslist in de beroepsprocedure, wijst de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een veroordeling in de proceskosten van het beroep is geen aanleiding.
8.1.
Eiser heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat verweerder moet worden veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft moeten maken om een voorlopige voorziening aan te vragen. Dit volgt uit het Gnandi-arrest3. Verweerder heeft eiser namelijk ten onrechte schorsende werking van het besluit onthouden en daarmee eiser gedwongen een voorlopige voorziening in te dienen.
8.2.
De rechtbank overweegt dat het Gnandi-arrest handelt over een eerste asielaanvraag. In het arrest zijn geen aanwijzingen te vinden dat het Hof ook over opvolgende asielaanvragen heeft willen oordelen. Het arrest bevat daarentegen wel aanwijzingen dat de uitleg louter op eerste aanvragen ziet. Zo heeft het Hof in rechtsoverweging 55 overwogen, onder verwijzing naar een eerder arrest, dat geen schorsende werking aan een terugkeerbesluit toekomt als alleen beroep tegen de afwijzende asielbeschikking loopt en niet tegen het terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit van eiser is in rechte vast komen te staan nadat alle rechtsmiddelen daartegen uitgeput waren bij de eerste asielaanvraag. Dat terugkeerbesluit ligt nu dus niet meer voor. Door het beroep tegen de asielbeschikking komt aan het (oude) terugkeerbesluit dan ook geen schorsende werking toe op grond van het
2 ABRvS 1 oktober 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2018:3176. 3 Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 juni 2018, te vinden op http://curia.europa.eu onder nummer C-181/16.
Gnandi-arrest. Dat betekent overigens niet dat aan een terugkeerbesluit naar aanleiding van de eerste afwijzende beschikking geen schorsende werking zou kunnen toekomen. In die situatie is namelijk voorzien in artikel 46, achtste lid, van richtlijn 2013/32 (de Procedurerichtlijn). Dat komt er voor eiser op neer dat, nu zijn aanvraag niet-ontvankelijk was wegens het ontbreken van nova, een verzoek om een voorlopige voorziening voor schorsende werking van het terugkeerbesluit zorgt totdat op dat verzoek beslist is. Dat betekent dat, anders dan eiser stelt, in de situatie van eiser een verzoek om een voorlopige voorziening nodig was om aan het terugkeerbesluit schorsende werking toegekend te krijgen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten van de voorlopige voorziening bestaat gelet op de voorgaande overweging geen aanleiding.

Beslissing

In de zaak met procedurenummer NL18.21090:De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak met procedurenummer NL18.21091:
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.