ECLI:NL:RBDHA:2018:15691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
NL18.12172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van vreemdeling zonder zicht op uitzetting binnen redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 juni 2018, waarbij hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 11 juli 2018 is eiser gehoord via telehoren vanuit het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ook een tolk, Z. Hanina, aanwezig laten zijn. Eiser heeft betoogd dat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn, verwijzend naar de brief van verweerder van 10 juli 2018, waarin staat dat de laissez-passeraanvraag op 4 juli 2018 is verzonden naar de LP-kamer en op 10 juli 2018 naar de Iraakse autoriteiten.

De rechtbank heeft overwogen dat er op dat moment geen aanleiding is om te concluderen dat de laissez-passer niet binnen een redelijke termijn zal worden afgegeven. De rechtbank heeft het standpunt van eiser verworpen, omdat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij niet aan identiteitsdocumenten kan komen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: NL18.12172

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. Eiser is door middel van telehoren door de rechtbank gehoord in het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is daar verschenen Z. Hanina, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn. Uit de door verweerder overgelegde brief van 10 juli 2018 blijkt dat op 4 juli 2018 de laissez-passeraanvraag is ingevuld en is verzonden naar de LP-kamer. Op 10 juli 2018 is de laissez-passeraanvraag verzonden naar de Iraakse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er thans geen aanleiding voor het oordeel dat geen laissez-passer binnen een redelijke termijn zal worden afgegeven aan eiser. De stelling van eiser dat de Iraakse autoriteiten nog niet hebben gereageerd en het een feit van algemene bekendheid is dat de Iraakse autoriteiten geen laissez-passer zullen verstrekken aan iemand die niet wil meewerken en geen documenten heeft, maakt niet dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat niet op voorhand is gebleken dat de laissez-passeraanvraag van eiser wordt afgewezen en dat de uitkomst van het laissez-passeronderzoek mag worden afwachten. Voorts is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij niet aan identiteitsdocumenten kan komen. De rechtbank volgt verweerder hierin. Het betoog van eiser slaagt niet.
2. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. .