ECLI:NL:RBDHA:2018:15735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
NL18.21670
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Sleeswijk Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van authenticiteit nationaliteitsverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, een verblijfsvergunning aanvroeg. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag als kennelijk ongegrond bestempelde op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen, en zijn huidige aanvraag was gebaseerd op een authentieke nationaliteitsverklaring van de Eritrese ambassade in Den Haag. De rechtbank oordeelde dat er concrete aanknopingspunten waren om niet van de juistheid van deze nationaliteitsverklaring uit te gaan, omdat eiser eerder had gelogen over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt wie hij was en waar hij vandaan kwam, en dat hij daarom niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.21670

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

alias
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. J.M. Langenberg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

ProcesverloopBij besluit van 9 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 juli 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en g, van de Vw. Ook heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.21671, plaatsgevonden op 6 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Habeab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 2 mei 2014 een asielaanvraag ingediend, onder de naam [eiser], geboren op [geboortedatum] 1994 in Senafe Eritrea en met de Eritrese nationaliteit. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 14 juli 2015 afgewezen, omdat volgens verweerder niet kon worden uitgegaan van eisers gestelde identiteit en nationaliteit. Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2016 bevestigd.
2. Op 24 juli 2018 heeft eiser onderhavige opvolgende asielvergunning aangevraagd. Hij stelt [eiser] te heten, geboren te zijn op [geboortedatum] 1994 te Nazreth Ethiopië en de Eritrese nationaliteit te hebben. Hij heeft een authentieke nationaliteitsverklaring overgelegd, afgegeven op 16 april 2018 door de ambassade van Eritrea in Den Haag. Eiser stelt van 1994 tot 1998 in Eritrea te hebben gewoond en na de dood van zijn moeder het land te hebben verlaten. Hij vreest bij terugkeer voor militaire dienst of gevangenisstraf omdat hij het land ontvlucht is. Ook vreest eiser als Amiche te worden behandeld en gediscrimineerd.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en g, van de Vw. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat nog steeds niet kan worden uitgegaan van de gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser. Volgens verweerder is namelijk niet vast te stellen dat de authentieke nationaliteitsverklaring daadwerkelijk aan eiser toebehoort en de juiste persoonsgegevens bevat. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt wie hij is en waar hij vandaan komt, kan verweerder niet beoordelen of eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
4.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat het feit dat hij eerder niet de waarheid heeft verteld hem niet meer mag worden tegengeworpen, omdat hij nu met een gelegaliseerd document zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond. Hij stelt dat een soevereine staat zelf kan bepalen wie zijn onderdanen zijn en dat het verweerder niet vrij staat daaraan voorbij te gaan als Bureau Documenten het ingebrachte document als authentiek heeft aangemerkt. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 25 januari 2018 (NL17.6183) en van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 5 september 2017 (NL17.6403).
4.2
De rechtbank stelt voorop dat hoewel staten ingevolge het soevereiniteitsbeginsel en het interstatelijke vertrouwensbeginsel in beginsel elkaars wet- en regelgeving, in casu ten aanzien van de vaststelling en/of erkenning van nationaliteit, dienen te respecteren, deze beginselen niet absoluut zijn. Verweerder hoeft als gevolg daarvan in een asielprocedure niet van de juistheid van een door een (vertegenwoordiging van een) buitenlandse autoriteit afgegeven nationaliteitsverklaring uit te gaan waarvan niet inzichtelijk is hoe deze verklaring tot stand is gekomen. In het geval van eiser heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er concrete aanknopingspunten zijn om niet van de juistheid van de nationaliteitsverklaring uit te gaan. Eiser heeft zelf verklaard dat hij heeft gelogen over zijn eerder opgegeven naam, namen van zijn broers en geboorteplaats. Volgens eiser heeft de ambassade de nationaliteitsverklaring opgesteld op basis van zijn eigen verklaringen, die van zijn broer en drie getuigen die eiser niet kent. Voor zover eiser weet liggen er geen documenten aan ten grondslag. Ook is niet gebleken dat op de ambassade een uitgebreid interview heeft plaatsgevonden of dat er documenten aan de verklaring ten grondslag liggen. Nu eiser eerder heeft gelogen over zijn personalia en de nationaliteitsverklaring is gebaseerd op eisers eigen verklaringen, die van een niet eerder genoemde broer en onbekende getuigen, stelt verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de nationaliteitsverklaring. Onder die omstandigheden bestaat geen aanleiding om nader onderzoek te doen door verweerder.
5. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
6. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.