Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
[eiser], eiser
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, een verblijfsvergunning aanvroeg. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag als kennelijk ongegrond bestempelde op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen, en zijn huidige aanvraag was gebaseerd op een authentieke nationaliteitsverklaring van de Eritrese ambassade in Den Haag. De rechtbank oordeelde dat er concrete aanknopingspunten waren om niet van de juistheid van deze nationaliteitsverklaring uit te gaan, omdat eiser eerder had gelogen over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt wie hij was en waar hij vandaan kwam, en dat hij daarom niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier.