ECLI:NL:RBDHA:2018:15741
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T.J. Sleeswijk Visser
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwestie onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser had op 2 september 2018 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Verweerder stelde dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder asielaanvragen in Oostenrijk had ingediend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door zijn verzoek om uitstel voor het indienen van een zienswijze niet te honoreren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op het verzoek om uitstel, wat een gebrek in de procedure oplevert. Echter, de rechtbank concludeert dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij bij terugkeer in Algerije een gevangenisstraf van 20 jaar zal krijgen. De rechtbank wijst erop dat Oostenrijk zich heeft gehouden aan zijn verplichtingen onder de Dublinverordening en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser in gevaar komt bij overdracht aan Oostenrijk.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.002,- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.