ECLI:NL:RBDHA:2018:15752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
NL18.21766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Sleeswijk Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Polen en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak hebben eisers, die de Azerbeidzjaanse nationaliteit hebben, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De reden hiervoor is dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben op 1 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac is gebleken dat zij eerder op 8 maart 2018 in Polen een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.

Tijdens de zitting op 6 december 2018 zijn eisers en hun gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel heeft laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat de autoriteiten van Polen zich aan hun internationale verplichtingen houden. Eisers hebben echter geen concrete aanwijzingen kunnen aanvoeren dat Polen zijn verplichtingen niet nakomt, ondanks hun verwijzingen naar rapporten van mensenrechtenorganisaties.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Polen de verantwoordelijke lidstaat is en dat de eisers niet hebben aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Polen onevenredige hardheid met zich meebrengt. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij ook heeft opgemerkt dat de medische zorg in Polen vergelijkbaar is met die in Nederland. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van de asielaanvragen aan Nederland te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 februari 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.21766

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

[eiseres], eiseres,
mede namens hun minderjarige kinderen:
[minderjarig kind 1],geboren op [geboortedatum ] 2010,
[minderjarig kind 2],geboren op [geboortedatum ] 2012,
[minderjarig kind 3],geboren op [geboortedatum ] 2013,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 14 november 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.21767, plaatsgevonden op 6 december 2018. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Azerbeidzjaanse nationaliteit te hebben en respectievelijk te zijn geboren op [geboortedatum ] 1982 en [geboortedatum ] 1990. Eisers hebben op 1 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 8 maart 2018 in Polen een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers niet in behandeling genomen en heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 12 september 2018 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 18 september 2018 aanvaard.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en beroepen zich op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland (Tarakhel). Eiseres is een kwetsbaar persoon, die eerder voor haar forse gezondheidsklachten in Polen geen behandeling kreeg. De overdracht van eiseres naar Polen is in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verder stellen eisers dat Nederland de asielaanvragen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich dient te trekken, omdat er concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
Eisers hebben daartoe aangevoerd dat er tekortkomingen kleven aan de opvang in Polen. Er bevonden zich daar mensen met TBC en ook hebben eisers maagklachten ondervonden als gevolg van het eten dat zij daar kregen. Ook hebben eisers geklaagd over het feit dat zij eens in de maand, op eigen kosten, ruim 200 kilometer moesten afleggen om te kunnen voldoen aan de meldplicht. Eisers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar het World Report 2018 van Human Rights Watch, de interim measure van het EHRM 42902/17 van 3 augustus 2017, het persbericht van Amnesty International van 5 juli 2017 en het rapport van Amnesty International over Polen van mei 2017. Tot slot hebben eisers gesteld dat de onafhankelijke rechtspraak in Polen in gevaar is, waardoor de interim measures van het EHRM niet kunnen worden uitgevoerd. Eisers vrezen dan ook dat in Polen geen effectieve remedie tegen refoulement bestaat.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat Polen de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van de asielverzoeken. Tussen partijen is in geschil of Nederland de asielverzoeken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich dient te trekken. In dat geval dient aannemelijk te zijn gemaakt dat er concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
4.2
In beginsel mag verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de autoriteiten van Polen zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat ten opzichte van Polen niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eisers geen concrete aanwijzingen naar voren hebben gebracht waaruit blijkt dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De door eisers aangehaalde rapportages maken dit niet anders, omdat die stukken gaan over asielzoekers die aan de Poolse grens worden geweerd en hebben geen betrekking op Dublinclaimanten die door Polen worden teruggenomen.
4.3
De rechtbank is verder van oordeel dat, indien en voor zover Polen zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en/of de Procedurerichtlijn, omdat het eten niet goed is, mensen met TBC in het kamp verblijven en eisers ver moeten reizen voor de meldplicht, verweerder onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (zaaknummer 32733/08, JV 2009/41), terecht het standpunt heeft ingenomen dat eisers zich hierover dienen te beklagen bij de (hogere) Poolse autoriteiten of de geëigende instanties. Niet is gebleken dat voor eisers die mogelijkheid niet bestaat.
4.4.
Het betoog van eisers, dat er geen onafhankelijke rechtspraak is in Polen en dat interim measures van het EHRM niet worden uitgevoerd, zodat er in Polen niet langer een effectieve remedie tegen refoulement bestaat, slaagt niet. Gebleken is dat de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Polen is gestart vanwege wettelijke hervormingen van het Poolse justitiële stelsel die inbreuk maken op de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van de rechtelijke macht. Hoewel dit een zorgelijke ontwikkeling is, heeft verweerder terecht gesteld dat hieruit niet blijkt dat Polen zich op vreemdelingenrechtelijk gebied niet houdt aan de op hem rustende verdragsverplichtingen, dat er sprake is structurele tekortkomingen in de asielprocedure of de asielopvang, of dat er sprake is van (indirect) refoulement bij overdracht van eisers naar Polen. Hiertoe is van belang dat Polen het terugnameverzoek heeft geaccepteerd en daarmee heeft gegarandeerd dat Polen eisers overneemt en een asielverzoek van eisers inhoudelijk zal behandelen. Eisers hebben geen documentatie ingebracht waaruit blijkt dat Polen zich hieraan niet zal houden.
4.5
Het beroep van eiseres op het arrest Tarakhel slaagt niet, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar geval sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid als bedoeld in dit arrest. De verklaring van eiseres dat zij een huidziekte heeft waaraan ze behandeld moet worden en dat zij zelf niet het vermogen heeft voor een medische behandeling, is geen reden om de asielaanvraag in behandeling te nemen. Zoals verweerder terecht tegenwerpt heeft eiseres medische zorg ontvangen in Polen. Dat zij die medicatie zelf moest betalen maakt niet dat er daarom niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Verder overweegt de rechtbank dat Polen dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Dit betekent dat het beroep op de uitspraak van het HvJEU van 26 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (ECLI:EU:C:2017:127) en van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België (zaaknummer 41738/10, www.echr.coe.int) evenmin slaagt. Er zijn geen aanwijzingen waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiseres te behandelen. Dat eiseres door de terugname door Polen mogelijk risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, is niet gebleken.
4.6
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat gesteld noch gebleken is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eisers aan Polen van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien de behandeling van eisers asielaanvragen aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E. Pluymaekers, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.