ECLI:NL:RBDHA:2018:15817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
NL18.22587 en NL18.22589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Oostenrijk voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, van Russische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De aanvragen zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, maar zijn niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting behandeld en uitspraak gedaan.

De rechtbank overweegt dat eisers eerder asielaanvragen hebben ingediend in Oostenrijk en Duitsland, die zijn afgewezen. De Oostenrijkse autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eisers op basis van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de motivering van de staatssecretaris en dat de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat eisers niet hebben aangetoond dat zij een verzoek om uitstel of om de claimakkoorden te ontvangen hebben gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de vrees van eisers voor indirect refoulement niet gegrond is, aangezien de Oostenrijkse autoriteiten hebben gegarandeerd dat hun verzoek om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen. De rechtbank wijst erop dat indien eisers menen dat Oostenrijk in strijd handelt met de relevante richtlijnen, zij daarover bij de Oostenrijkse autoriteiten moeten klagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.22587 en NL18.22589
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer],

en
[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
mede namens de minderjarige kinderen
[minderjarig kind 1], geboren op [geboortedatum] 2010,
[minderjarig kind 2], geboren op [geboortedatum] 2012,
[minderjarig kind 3], geboren op [geboortedatum] 2014 en
[minderjarig kind 4], geboren op [geboortedatum] 2017,
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

Procesverloop

Bij besluiten van 23 november 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989, eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991. Eisers hebben allen de Russische nationaliteit. Eisers hebben op 9 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend.
Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 13 augustus 2013 en 14 november 2017 in Oostenrijk en op 20 juni 2018 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Eisers hebben verklaard dat de Oostenrijkse autoriteiten twee keer hun asielaanvraag hebben afgewezen. Op 14 september 2018 heeft verweerder de Oostenrijkse autoriteiten verzocht om eisers op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) terug te nemen. Op 17 september 2018 hebben zij op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
Voor zover eisers hebben betoogd dat verweerder niet heeft gereageerd op hun verzoek om hen de claimakkoorden te doen toekomen en uitstel te verlenen voor het indienen van de zienswijze, wordt overwogen dat uit het dossier niet blijkt dat zij een dergelijk verzoek hebben gedaan. Eisers hebben dit standpunt voorts niet met stukken onderbouwd.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de bestreden beschikkingen onvoldoende heeft gemotiveerd. Voor zover eisers in dat kader hebben gesteld dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op hun, als tweede ingediende, zienswijze ten aanzien van de overdracht aan Oostenrijk, wordt overwogen dat die zienswijze inhoudelijk niet verschilt van de, als eerste ingediende, zienswijzen ten aanzien van overdracht aan Duitsland. Bovendien blijkt uit de bestreden besluiten voorts dat verweerder die zienswijze heeft uitgelegd als zijnde gericht tegen overdracht aan Oostenrijk en ook als zodanig heeft beoordeeld. Van een schending van artikel 42, derde lid, van de Vw, zoals eisers hebben betoogd, is reeds daarom geen sprake.
Ten aanzien van de vrees van eisers voor indirect refoulement, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de autoriteiten van Oostenrijk met het claimakkoord hebben gegarandeerd het onderhavige verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Daarbij komt dat de Procedurerichtlijn en Terugkeerrichtlijn ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Oostenrijk en de uitzetting naar Rusland. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat indien eisers van mening zijn dat Oostenrijk handelt in strijd met deze richtlijnen, daarover bij de desbetreffende autoriteiten dient te worden geklaagd. Voor zover eisers hebben verwezen naar een aantal uitspraken van de Franse rechter waarin overdrachten zijn geblokkeerd wegens de vrees voor refoulement, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het in die uitspraken ging om eventuele uitzetting naar Afghanistan en Irak.
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier, op 20 december 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.