ECLI:NL:RBDHA:2018:15822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
NL18.20450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Marokkaanse vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had de aanvraag als kennelijk ongegrond aangemerkt en bovendien een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Eiser stelde dat hij Marokko had verlaten vanwege de criminele activiteiten van zijn broer, maar had geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat Marokko als veilig land van herkomst wordt aangemerkt en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in zijn specifieke geval niet veilig zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden had afgewezen en dat het inreisverbod niet in strijd was met de mensenrechten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen. Voorts is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2018.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser stelt dat hij [eiser] is, geboren op [geboortedatum] 1995 en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Hij stelt Marokko uit voorzorg te hebben verlaten in verband met de criminele activiteiten van zijn broer. Zelf heeft hij geen problemen gehad in Marokko, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
Eiser heeft geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst overgelegd, maar deze worden vooralsnog geloofwaardig geacht. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de reden voor zijn asielaanvraag zijn geen asielmotieven. Verweerder heeft verder aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat Marokko wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat in Marokko geen vervolging dreigt of andere risico’s als genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval niet van dat rechtsvermoeden kan worden uitgegaan, aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder Marokko ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Hij voert daartoe aan dat er in Marokko sprake is van corruptie, willekeur, machtsmisbruik door de overheid en dat mensenrechten op grote schaal worden geschonden. Hij verwijst daarbij naar berichten van Human Rights Watch (5 november 2015) en de NGO Humanrights.ch. Voorts heeft eiser Marokko illegaal verlaten en jarenlang in het buitenland verbleven, waardoor hij in de ogen van de Marokkaanse politie verdacht zal zijn. Aangezien zijn broer is verwikkeld in criminele praktijken is er een grote kans dat de Marokkaanse politie hem bij terugkeer zal ondervragen, met als gevolg dat hij het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus eiser.
Eiser betoogt voorts dat het opgelegde inreisverbod disproportioneel is. Hij is daardoor slechter af dan voor zijn asielaanvraag, aangezien zijn verblijf in Spanje jarenlang is gedoogd. Ook heeft hij een minderjarig kind in Spanje, die hij door het inreisverbod niet meer kan zien, hetgeen in strijd is met artikel 8 van het EVRM en artikel 9 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens hoofdstuk C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) vormt, bij de vraag of een veilig land van herkomst voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. Verweerder weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Verweerder kan de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt verweerder op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Er geldt derhalve een gedeelde bewijslast, namelijk:
- verweerder onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt; en
- de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
5.2
In haar uitspraken van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) overwogen dat verweerder Marokko, met uitzondering voor LHBT’s, terecht als een veilig land van herkomst heeft aangewezen. De rechtbank ziet in de stukken waarnaar eiser heeft verwezen geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, nu de Afdeling bij haar uitspraken recentere informatie over Marokko heeft betrokken. Gelet hierop bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Marokko voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is.
5.3
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen asielmotieven aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt mogen stellen dat de angst dat eiser bij terugkeer door de Marokkaanse politie zal worden verhoord een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij daarvoor heeft te vrezen.
5.4
Gelet op voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser dan ook op goede gronden afgewezen. Nu eiser geen asielmotieven aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd en uit een veilig land van herkomst komt, heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Gelet daarop heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. De omstandigheid dat eiser daardoor slechter af zou zijn dan voor zijn asielaanvraag doet daar niet aan af. Voorts bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het inreisverbod in strijd zou zijn met de artikelen 8 van het EVRM en 9 van het IVRK, reeds omdat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat hij een minderjarig kind heeft dat in Spanje verblijft.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.