ECLI:NL:RBDHA:2018:16141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
NL 18.17914
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Algerijnse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 23 april 2018 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat verweerder niet conform zijn eigen beleid had gehandeld, zoals vastgelegd in een eerdere uitspraak van de rechtbank. Eiser verzocht om schadevergoeding, omdat hij meende dat de bewaring onrechtmatig was geweest.

De rechtbank overwoog dat op het moment dat verweerder op de hoogte was van de situatie, er nog twee mogelijkheden waren voor de afdoening van de strafzaak: boetebetaling of vervangende hechtenis. Verweerder had niet hoeven aan te nemen dat eiser geen geld had om de boete te betalen. Pas nadat eiser had aangegeven de vervangende hechtenis te willen uitzitten, heeft verweerder hierop gereageerd. De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet langer had geduurd dan noodzakelijk en dat er geen strijd was met het beleid van verweerder.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank zag geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen, aangezien het hier om een schadeprocedure ging. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 februari 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.17914

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 april 2018 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 9 oktober 2018 de maatregel van bewaring opgeheven. Het onderzoek
ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft bij beslissing van 1 november 2018 het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen een reactie in te dienen op de volgende vragen.
Wanneer wist u dat de executie van de vervangende hechtenis nodig was?
Wat hebt u vervolgens gedaan?
Waarom staat in de voortgangsrapportage dat betrokkene nog de mogelijkheid heeft om de boete te betalen?
Bij brief van 5 november 2018 (geüpload op 19 november 2018) heeft verweerder een reactie ingediend. Bij brief van 21 november 2018 heeft de gemachtigde van eiser daarop gereageerd.

Overwegingen

1. Eiser is van Algerijnse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 7 augustus 2018 (in de zaak NL18.14246) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4.1.
Eiser voert aan dat de bewaring onrechtmatig is, omdat verweerder zich niet heeft gehouden aan zijn beleid als bedoeld in A5/6.13 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij een vonnis tegen zich heeft openstaan dat onherroepelijk is geworden op 17 april 2018. Op 17 september 2018 is door de Justitiële inrichting, waar eiser in bewaring verbleef een brief ontvangen van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) met het verzoek tot executie. Verweerder diende ervoor te zorgen dat hij uiterlijk binnen vijf werkdagen contact had opgenomen met het OM over de executie van het vonnis, zoals volgt uit een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 oktober 2011, JV 2011/509. Uit de voortgangsgegevens blijkt niet dat dit is gebeurd.
4.2.
Verweerder heeft gewezen op een uitspraak met nummer AWB 12/32595 waarin is geoordeeld dat het beleid als bedoeld niet geldt bij een boete, waarvoor vervangende hechtenis is opgelegd.
4.3.
Vast staat dat eiser is veroordeeld tot een boete van € 925,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft bij brief van 17 september 2018 het detentiecentrum Rotterdam, waar eiser verbleef, hiervan in kennis gesteld.
4.4.
Verweerder heeft in de brief van 5 november 2018 (geüpload op 19 november 2018) toegelicht dat eiser tijdens een vertrekgesprek zou worden geconfronteerd met het feit dat hij nog een vonnis open heeft staan en aansluitend aan de vreemdelingenbewaring zou worden overgedragen aan de strafrechtketen, tenzij hij de boete (alsnog) zou voldoen. Zoals uit de verslaglegging van het vertrekgesprek van 25 september 2018 blijkt, heeft betrokkene tot twee keer toe een gesprek met de regievoerder geweigerd. Dat er geen vertrekgesprek kon plaatsvinden, ligt derhalve in de risicosfeer van eiser. Op 9 oktober 2018 is uiteindelijk met eiser een gesprek gevoerd. Eiser heeft toen duidelijk te kennen gegeven dat hij de boete niet wilde betalen en dat hij de veertien dagen wel zal uitzitten. Aangezien eiser op 9 oktober 2018 bijna zes maanden in bewaring zat, is er een belangenafweging gemaakt, die in het voordeel van betrokkene is uitgevallen. Tot zover het antwoord van verweerder op de vragen van de rechtbank.
4.5
De rechtbank volgt verweerder hierin. Op het moment dat verweerder vernam van het CJIB stonden nog twee wegen tot afdoening van de strafzaak open. Primair boetebetaling subsidiair vervangende hechtenis. Verweerder hoefde er niet vanuit te gaan dat eiser geen geld had om de boete te betalen. Verweerder heeft terecht gehandeld naar het adagium dat je nooit weet “hoe een koe een haas vangt” en de keuze aan eiser gelaten. Pas toen deze uitdrukkelijk aan verweerder te kennen had gegeven de vervangende hechtenis te willen uitzitten, zijn daaruit door verweerder consequenties getrokken ten aanzien van het voortduren van de bewaring. Niet is gebleken dat de bewaring op deze wijze langer heeft geduurd dan noodzakelijk dan wel in strijd is geweest met verweerders eigen beleid, dat naar het oordeel van de rechtbank handelt over de executie van onherroepelijke gevangenisstraffen.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank ziet ook geen reden om verweerder in de proceskosten te veroordelen, als door eiser verzocht. Aangezien het hier om een schadeprocedure gaat, ziet zij geen aanleiding consequenties te verbinden aan het te late uploaden van de brief van 5 november 2018.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van D. Sevil, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.