ECLI:NL:RBDHA:2018:16195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18/6328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning voor verblijf bij partner met medische situatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Marokkaanse vrouw, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te verbieden totdat op haar bezwaar was beslist, met als argument dat haar echtgenoot, die lijdt aan dementie en diabetes, afhankelijk is van haar zorg.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals haar echtgenoot en zoon. De rechter overwoog dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien het besluit van de staatssecretaris rechtmatig leek. Verzoekster had niet aangetoond dat zij de enige was die voor haar echtgenoot kon zorgen of dat het noodzakelijk was dat zij deze zorg op zich nam. De voorzieningenrechter concludeerde dat de medische situatie van de echtgenoot niet voldoende onderbouwd was om vrijstelling van het mvv-vereiste te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar stand zal houden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6328
[V-nr.]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 oktober 2018 in de zaak tussen

[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] van Marokkaanse nationaliteit, verzoekster,
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude)
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2018 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot [naam 1] afgewezen.
Bij bezwaarschrift van 23 augustus 2018 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van diezelfde datum heeft verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 september 2018.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was aanwezig de echtgenoot van verzoekster en haar zoon, [naam 2] .

Overwegingen

Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
1. De voorzieningenrechter dient in een voorlopige voorziening procedure na te gaan of een spoedmaatregel (een voorlopige voorziening) moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen. Er is in de regel geen reden een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het besluit rechtmatig acht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel en is verder niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoekster niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoekster komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM [1] of op grond van de hardheidsclausule.
Standpunt verzoekster
3. In de kern komt het er op neer dat verzoekster vindt dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de medische situatie van haar echtgenoot. Hij is dementerend, heeft diabetes en is voor zorg afhankelijk van verzoekster. Van hem kan niet worden gevraagd met verzoekster mee te reizen naar Marokko zodat zij daar een mvv aan kan vragen. Evenmin is het wenselijk dat verzoekster zonder haar echtgenoot naar Marokko vertrekt, omdat haar echtgenoot zorg door anderen dan verzoekster afwijst en de thuiszorg ook heeft aangegeven de echtgenoot niet te kunnen verzorgen. Daarom moet verzoekster worden vrijgesteld van het mvv-vereiste en is het van belang dat verzoekster de uitkomst van haar bezwaar in Nederland mag afwachten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verzoekster niet vrijgesteld hoeft te worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM of de hardheidsclausule vanwege de medische situatie van haar echtgenoot en overweegt daartoe als volgt.
4.2
Verzoekster heeft niet onderbouwd dat zij de enige is die de verzorging in Nederland van haar echtgenoot op zich kan nemen of dat het noodzakelijk is dat zij degene is die die zorg op zich neemt. Uit de brief van de huisarts ( [naam 3] ) van 23 mei 2018 en van
[naam 4] thuiszorg van 28 mei 2018 blijkt dat de echtgenoot zelf alle zorg door anderen dan verzoekster afwijst, niet dat die zorg voor hem niet beschikbaar is. Met deze stukken is dus niet onderbouwd dat voor de echtgenoot geen zorg beschikbaar is anders dan door verzoekster en dat het dus noodzakelijk is dat verzoekster degene is die de zorg voor haar echtgenoot op zich neemt. De voorzieningenrechter vindt het begrijpelijk dat het de voorkeur heeft van zowel de echtgenoot als verzoekster zelf dat verzoekster die zorg op zich neemt, maar dat betekent niet dat verzoekster om die reden moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het betoog op zitting van verzoeksters zoon dat hij heeft geprobeerd zorg voor zijn vader te regelen en zelf voor zijn vader te zorgen, maar dat dit niet mogelijk is, is niet met stukken onderbouwd.
4.3
Verder is niet onderbouwd dat de echtgenoot niet met verzoekster naar Marokko mee zou kunnen gedurende de mvv-aanvraag. Het betoog dat de luchtvaartmaatschappij zou hebben aangegeven dat de echtgenoot de volgende keer niet meer op de vlucht mee zou mogen, is niet (met stukken) onderbouwd. Evenmin is onderbouwd dat dit gelet op zijn medische situatie niet van hem kan worden verlangd. In dat verband acht de voorzieningenrechter net als verweerder nog van belang dat verzoekster en haar echtgenoot altijd op afstand vanuit Marokko uiting hebben gegeven aan hun familieleven, dat verzoekster en haar echtgenoot een woning in Marokko hebben, dat de echtgenoot veelvuldig in Marokko is geweest en de taal spreekt en dat verzoekster niet in Nederland heeft gewoond.
5. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar stand zal houden. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018.
griffier,
voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: NV
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.