In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene, mevrouw A., in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene verblijft in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Rivierduinen te Oegstgeest en is daar ondergebracht op basis van een eerdere machtiging tot voortgezet verblijf. De officier van justitie heeft het verzoek ingediend, waarbij de betrokkene werd bijgestaan door haar advocaat, mr. P.J.W. de Water.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneeskundige verklaring, die noodzakelijk is voor de beoordeling van het verzoek, niet was ondertekend door de beoordelend psychiater, maar door de waarnemend geneesheer-directeur. Dit leidde tot vragen over de geldigheid van de verklaring. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de wet geen expliciete ondertekening door de psychiater vereist, de zorgvuldigheid eist dat de psychiater die het onderzoek uitvoert, ook de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het rapport neemt door het zelf te ondertekenen. De psychiater heeft ter zitting verklaard dat hij de betrokkene persoonlijk heeft onderzocht en dat zijn bevindingen overeenkomen met die in de geneeskundige verklaring.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het verzoek uitgevoerd. Hierbij werd vastgesteld dat de geestelijke stoornis van de betrokkene ook na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere machtiging aanwezig zal zijn en dat deze stoornis een gevaar voor de betrokkene zelf en voor de algemene veiligheid van personen of goederen met zich meebrengt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend. De rechtbank heeft de machtiging tot voortgezet verblijf verleend, maar deze beperkt tot een periode van zes maanden, met de mogelijkheid om de situatie later opnieuw te beoordelen.