ECLI:NL:RBDHA:2018:16217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2018
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
C/09/551572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis met betrekking tot de betrokkene

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene, mevrouw A., in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene verblijft in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Rivierduinen te Oegstgeest en is daar ondergebracht op basis van een eerdere machtiging tot voortgezet verblijf. De officier van justitie heeft het verzoek ingediend, waarbij de betrokkene werd bijgestaan door haar advocaat, mr. P.J.W. de Water.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneeskundige verklaring, die noodzakelijk is voor de beoordeling van het verzoek, niet was ondertekend door de beoordelend psychiater, maar door de waarnemend geneesheer-directeur. Dit leidde tot vragen over de geldigheid van de verklaring. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de wet geen expliciete ondertekening door de psychiater vereist, de zorgvuldigheid eist dat de psychiater die het onderzoek uitvoert, ook de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het rapport neemt door het zelf te ondertekenen. De psychiater heeft ter zitting verklaard dat hij de betrokkene persoonlijk heeft onderzocht en dat zijn bevindingen overeenkomen met die in de geneeskundige verklaring.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het verzoek uitgevoerd. Hierbij werd vastgesteld dat de geestelijke stoornis van de betrokkene ook na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere machtiging aanwezig zal zijn en dat deze stoornis een gevaar voor de betrokkene zelf en voor de algemene veiligheid van personen of goederen met zich meebrengt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend. De rechtbank heeft de machtiging tot voortgezet verblijf verleend, maar deze beperkt tot een periode van zes maanden, met de mogelijkheid om de situatie later opnieuw te beoordelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 18-2765
Zaaknummer: C/09/551572
Datum beschikking: 14 mei 2018
P- nummer: 1009285

Machtiging tot voortgezet verblijf

Beschikking op het op 16 april 2018 ingekomen verzoek van:

de officier van justitie in het arrondissement Den Haag met betrekking tot:

[mevrouw A.]

de betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1985,
verblijvende in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Rivierduinen te Oegstgeest,
advocaat: mr. P.J.W. de Water.

Procedure

Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken – voor zover van belang – overgelegd:
  • de op 29 maart 2018 ondertekende en met redenen omklede verklaring van [E] , (waarnemend) geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis;
  • een afschrift van het behandelingsplan en een afschrift van de aantekeningen omtrent de geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene en de op haar toegepaste behandeling en de effecten ervan.
De rechtbank heeft de betrokkene op 14 mei 2018 gehoord. De betrokkene werd bijgestaan
door haar advocaat.
Verder zijn ter terechtzitting verschenen:
- de behandelend psycholoog [C] ;
- de verpleegkundige [B] ;
- de psychiater [D]

Feiten

De betrokkene verblijft in het genoemde psychiatrisch ziekenhuis krachtens een machtiging tot voortgezet verblijf d.d. 2 mei 2017 geldend uiterlijk tot en met 19 april 2018.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
De betrokkene voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Op het verzoek zijn van toepassing de artikelen 15, 16, 17 en 18 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde geneeskundige verklaring naar voren komt dat het psychiatrisch onderzoek is verricht door psychiater [D] als psychiater die niet bij behandeling betrokken is geweest. De verklaring is echter (alleen) ondertekend door “ [E] , (Waarnemend) Geneesheer directeur”. Dat [E] zelf het onderzoek heeft verricht – zo hij niet bij de behandeling betrokken is (geweest) – blijkt niet.
Geneeskundige verklaringen als deze worden afgegeven in procedures over vrijheids-beneming of vrijheidsbeperking van personen. Juist omdat die verklaring wordt afgegeven door een onafhankelijk psychiater wordt aan hetgeen daarin staat vermeld grote waarde toegekend.
Hoewel de wet het in gevallen als dit niet voorschrijft, eist de zorgvuldigheid dat degene die als onafhankelijk psychiater het onderzoek doet, de diagnose stelt en de conclusies trekt zijn of haar rapport zelf ondertekent. Dat de (waarnemend) geneesheer-directeur de verklaring tekent, zegt niet dat de onafhankelijk psychiater de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het rapport neemt. Gelet daarop zal, ook als de (waarnemend) geneesheer-directeur tekent, de onderzoekend psychiater nog steeds zelf moeten tekenen.
Op verzoek van de rechtbank is [D] ter zitting verschenen. Hij heeft verklaard zich te herinneren als second opinion betrokkene persoonlijk onderzocht te hebben onderzocht en dat de bevindingen zoals neergelegd in de geneeskundige verklaring de zijne zijn.
Het onderzoek voor een geneeskundige verklaring als deze is voorgeschreven in artikel 5, eerste lid, tweede volzin Wet BOPZ. Dat de psychiater meent een ‘second opinion’ te hebben gegeven, kan de indruk wekken dat het gaat om een ander onderzoek of een tweede onderzoek, dat mogelijk voortborduurt op een eerder onderzoek. Het kan echter ook jargon zijn, dat niet afdoet aan de deugdelijkheid van het onderzoek of de rapportage.
In dit geval is er geen reden aan te nemen – en zulks is ook niet aangevoerd – dat de onafhankelijk psychiater niet onbevangen en objectief tot zijn oordeel is gekomen of dat het onderzoek iets anders dan volwaardig en volledig was.
De mededeling van de psychiater ter zitting vervangt dan ook zijn ontbrekende handtekening.
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat de verzochte machtiging slechts kan worden verleend indien de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en deze stoornis de betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
De rechtbank is van oordeel dat bij de betrokkene ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz aanwezig zal zijn.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het hiervoor genoemde gevaar zich blijft voordoen. De betrokkene levert door haar ziekte een gevaar op voor zichzelf en de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
De betrokkene en haar advocaat hebben aangevoerd dat de betrokkene een kans wil om te bewijzen dat een vrijwillig verblijf in het ziekenhuis mogelijk is, ter overbrugging naar een RIBW-woning waarvoor zij op de wachtlijst staat. Daarbij speelt mee dat op 18 maart jl. een verzoek om een voorwaardelijke machtiging is afgewezen, omdat er nog geen concreet zicht was op woonruimte voor betrokkene buiten het ziekenhuis.
De psycholoog heeft verklaard dat sprake is van een zeer lange wachttijd.
Uit de verklaring van de psycholoog ter zitting blijkt verder dat betrokkene regelmatig terugvalt in (hard)drugsgebruik. Laatstelijk, drie dagen voor de zitting, heeft ze drugs uitgedeeld aan medepatiënten en ook zelf gebruikt. Verder is opvallend dat betrokkene ter zitting verklaart zich prima te voelen als ze drugs heeft gebruikt, terwijl [D] in de geneeskundige verklaring heeft geschreven: “Patiënte ziet zelf de relatie tussen drugsgebruik en psychotische klachten.” en dat ze beseft “dat ze geen drugs mag gebruiken als ze in aanmerking wil komen voor beschermd wonen”. Ten slotte heeft betrokkene ter zitting verklaard ‘dat ze het zat is om in het ziekenhuis te blijven’.
Naar het oordeel van de rechtbank is er op dit moment, mede vanwege het ontbreken van een consistente wens, onvoldoende vertrouwen in de bereidheid van betrokkene tot vrijwillig verblijf. Het bepleite vrijwillig verblijf is dan ook geen grond het verzoek af te wijzen.
Betrokkene en haar advocaat hebben meer subsidiair nog verzocht de duur van de machtiging te beperken tot drie maanden.
Een machtiging voor de duur van drie maanden is in beginsel onwenselijk, gelet op de tijd die gemoeid is met de procedure voor een nieuwe machtiging. Er kunnen echter zeer wel gronden zijn die een machtiging van die beperkte duur rechtvaardigen. Die zijn er in dit geval echter niet. Dat de situatie over drie maanden al dusdanig anders is dat de voorwaarden voor een machtiging als de verzochte niet meer aanwezig zijn, is niet aannemelijk.
Hoewel de doorstroom naar een woning buiten het ziekenhuis vermoedelijk langer op zich zal laten wachten, acht de rechtbank – gelet op de omstandigheden van dit concrete geval, zoals die zich thans voordoen – wel termen aanwezig om de machtiging in duur te beperken tot een half jaar. Te zijner tijd kan dan worden bezien of doorstroom naar buiten of een vrijwillig verblijf in het ziekenhuis al tot de mogelijkheden behoort.
Indien toepasselijk de volgende overweging oproepen met paraplu.vv, bij een zgn. “paraplumachtiging” - HR 111298, NJ99, 270.
Beslissing
De rechtbank:
verleent machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van:

[mevrouw A.]

geboren op [geboortedag] 1985,

tot en met 19 oktober 2018;

wijst af het meer of anders verzochte.
(machtiging voortgezet verblijf gaat in op de dagnade datum van de beschikking, voor de duur van ten hoogste een jaar, twee jaren (art. 19) of vijf jaren (art. 17 lid4), zie Termijnennotitie)
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H.M. Smelt, rechter, bijgestaan door Y. Yöney als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2018.