ECLI:NL:RBDHA:2018:16227
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de voorzieningenrechter in asielzaak met betrekking tot opvang beëindiging
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster, die door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) was geïnformeerd dat zij haar opvang moest verlaten. Dit besluit volgde op een asielbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de asielaanvraag van de verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard omdat zij internationale bescherming geniet in Litouwen. De verzoekster heeft beroep ingesteld tegen dit asielbesluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij de behandeling van haar beroep in Nederland kon afwachten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de mededeling van het COA over het beëindigen van de opvang geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het slechts de uitvoering van de rechtsgevolgen van het asielbesluit betreft. De voorzieningenrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de verzoekster. Dit oordeel is gebaseerd op de Vreemdelingenwet 2000 en eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.