ECLI:NL:RBDHA:2018:16227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 8633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de voorzieningenrechter in asielzaak met betrekking tot opvang beëindiging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster, die door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) was geïnformeerd dat zij haar opvang moest verlaten. Dit besluit volgde op een asielbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de asielaanvraag van de verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard omdat zij internationale bescherming geniet in Litouwen. De verzoekster heeft beroep ingesteld tegen dit asielbesluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij de behandeling van haar beroep in Nederland kon afwachten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de mededeling van het COA over het beëindigen van de opvang geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het slechts de uitvoering van de rechtsgevolgen van het asielbesluit betreft. De voorzieningenrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de verzoekster. Dit oordeel is gebaseerd op de Vreemdelingenwet 2000 en eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/8633
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 november 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] , verzoekster,
gemachtigde: mr. J.J. de Vries,
en
het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COa), verweerder,
gemachtigde: mr. J. Meijer.

Procesverloop

Verweerder heeft verzoekster op 14 november 2018 medegedeeld dat zij de opvang dient te verlaten als gevolg van het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van diezelfde datum (het asielbesluit).
Hiertegen heeft verzoekster beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat zij de behandeling van haar beroep tegen het asielbesluit in de opvang mag afwachten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Bij het asielbesluit is de asielaanvraag van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard omdat zij internationale bescherming geniet in Litouwen. In dit besluit is tevens vermeld dat verzoekster Nederland onmiddellijk dient te verlaten en zich dient te begeven naar het grondgebied van Litouwen. Het instellen van beroep tegen dit besluit schort de rechtsgevolgen daarvan niet op. Indien zij een verzoek om een voorlopige voorziening indient, mag zij de behandeling daarvan wel in Nederland afwachten.
Verzoekster heeft op 14 november 2018 beroep ingesteld (NL18.21607) tegen het asielbesluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL18.21608).
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met het negende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat het asielbesluit van rechtswege tot gevolg heeft dat de opvang wordt beëindigd. Op 14 november 2018 heeft verweerder verzoekster uitsluitend mededeling gedaan van de uit het asielbesluit voortvloeiende, van rechtswege ingetreden gevolgen. Met deze mededeling zijn geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven geroepen. Dit betekent dat de mededeling van verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:925).
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de mededeling van verweerder evenmin een handeling in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa inhoudt. De aanzegging over het verlaten van de opvanglocatie strekt slechts tot uitvoering van de hiervoor genoemde rechtsgevolgen. Zie ook in dit verband de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2018.
De slotsom is dat de rechtbank naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet bevoegd zal zijn om kennis te nemen van het door verzoekster ingestelde beroep. Dit betekent dat de voorzieningenrechter zich ook onbevoegd dient te verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De griffier heeft de beslissing op 15 november 2018 om 16:19 uur telefonisch bekend gemaakt aan de gemachtigde van verzoekster en om 16:21 aan de gemachtigde van verweerder.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.