3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraak van de feiten 1 primair, 2 en 3
Ten aanzien van feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet is vast te stellen dat het de verdachte zelf is geweest die de onder 1 primair ten laste gelegde auto-inbraken - waarbij drie navigatiesystemen zijn gestolen - heeft gepleegd. De rechtbank spreekt de verdachte om die reden daarvan vrij. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging behoeft deze vrijspraak geen verdere motivering.
Ten aanzien van feit 2
Uit het dossier blijkt, dat de verdachte op 5 september 2017 een navigatiesysteem van het merk TomTom (type Start 62, serienummer EU4286A02170) heeft ingeleverd bij winkelbedrijf [bedrijf] in Zoetermeer. De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier echter niet vaststellen dat dit navigatiesysteem van misdrijf afkomstig is. Evenmin kan de conclusie getrokken worden dat de verdachte dit navigatiesysteem in de periode van 4 september 2017 tot en met 5 september 2017 in Zoetermeer uit het voertuig van aangever [slachtoffer 4] heeft gestolen. Weliswaar is in genoemde periode een navigatiesysteem van het merk TomTom, type Start 62, van deze aangever gestolen, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat dit hetzelfde navigatiesysteem is dat de verdachte op 5 september 2017 bij winkelbedrijf [bedrijf] heeft ingeleverd. De rechtbank zal de verdachte dan ook van de onder 2 ten laste gelegde diefstal danwel heling van het navigatiesysteem vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet is vast te stellen dat het de verdachte is geweest die in de periode van 26 oktober 2017 tot en met 27 oktober 2017 een tas met inhoud heeft gestolen uit de woning van aangeefster [slachtoffer 5] . De rechtbank spreekt de verdachte om die reden vrij van dit feit. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging behoeft ook deze vrijspraak geen verdere motivering.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Op 18 oktober 2017 heeft de verdachte in Zoetermeer in totaal vijf navigatiesystemen verkocht aan winkelbedrijf [bedrijf] .Drie van deze navigatiesystemen (een MIO type Spirit, een TomTom GO 5200 en een TomTom Go Live) bleken op tijdstippen gelegen in de periode van 17 oktober 2017 tot en met 18 oktober 2017 uit de auto’s van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2]en [slachtoffer 3]te zijn gestolen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte ten tijde van het verwerven van deze navigatiesystemen wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om gestolen goederen ging.
De verdachte heeft verklaard dat hij voornoemde navigatiesystemen heeft gekocht van een Syrische jongen met de naam [naam] , die woont in de wijk [wijknaam] . Ze hebben elkaar ontmoet bij een snackbar en hij heeft geld aan [naam] geleend om te drinken en te gokken. [naam] is namelijk verslaafd aan gokken, aldus de verdachte.Ter terechtzitting heeft de verdachte ook nog verklaard dat [naam] schulden had en bij de overdracht van de navigatiesystemen in het café ‘een verhaal ophing’ over de herkomst van deze navigatiesystemen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij eerder navigatiesystemen heeft gekocht en doorverkocht.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ( in ieder geval) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de navigatiesystemen van misdrijf afkomstig waren, zodat het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Het had op de weg van de verdachte gelegen om de herkomst van de navigatiesystemen nader te onderzoeken, nu de verkoper hem er drie op een dag aanbood, over de herkomst ‘een verhaal ophing’ (terminologie waaruit de rechtbank afleidt dat dit verhaal op de verdachte niet betrouwbaar overkwam), gokverslaafd was en schulden had. De verdachte heeft ervaring met het kopen van tweedehands goederen zonder aankoopbewijs en had bij enig nadenken kunnen vermoeden dat de navigatiesystemen van diefstal afkomstig waren. Dit maakt dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de navigatiesystemen tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht in die mate dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
Ten aanzien van feit 4
Omdat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het hierna vermelde bewezen verklaarde feit heeft begaan, op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 april 2018;
- het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 5] van 30 oktober 2017, blz. 165 en 166.
Ten aanzien van feit 5
Aangever [slachtoffer 7] heeft op 26 oktober 2017 bij de politie verklaard dat de verdachte hem ongeveer twee à drie weken geleden heeft geslagen. De aangever zat met [getuige] te praten op zijn bank in zijn woning in Zoetermeer toen de verdachte ineens boos op hem werd en hem met zijn linkerhand een pijnlijke klap op zijn rechterwang gaf.
Getuige [getuige] heeft op zaterdag 25 november 2017 verklaard dat hij een aantal weken geleden getuige is geweest van de mishandeling van aangever [slachtoffer 7] . De jongen die dat heeft gedaan wordt ‘ [alias verdachte] ’ en ‘ [verdachte] ’ genoemd, aldus getuige [getuige] . Hij heeft voorts verklaard dat hij samen met aangever [slachtoffer 7] op de bank in diens woning zat en dat voornoemde jongen ineens naar de aangever uithaalde en hem met zijn platte hand in diens gezicht sloeg. Hij meent dat de aangever drie keer achter elkaar is geslagen.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde verklaringen van aangever [slachtoffer 7] en getuige [getuige] op hoofdlijnen overeenkomen en elkaar onderling ondersteunen. Naar aanleiding van het door de raadsman gevoerde verweer merkt zij nog op, dat het feit dat zowel aangever als getuige drugsverslaafden zijn, hen niet per definitie onbetrouwbaar maakt. Van een motief om een valse verklaring over de verdachte af te leggen blijkt niets; de getuige had liever helemaal niets verklaard, omdat hij bang is voor de verdachte. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de afgelegde verklaringen.