ECLI:NL:RBDHA:2018:16496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
Awb 17/13278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging van een Eritrese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese vreemdeling, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging, maar deze was door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, op wie de aanvraag betrekking had, op 11 juli 2016 meerderjarig werd. Dit leidde tot de vraag of de aanvraag voor gezinshereniging tijdig was ingediend, aangezien verweerder stelde dat de aanvraag op de datum van meerderjarigheid was ontvangen.

De rechtbank heeft overwogen dat het enkele feit dat de referent bij een eerste asielverzoek minderjarig was, niet betekent dat hij zich in latere procedures op die minderjarigheid kan beroepen. De rechtbank heeft echter ook erkend dat de referent tijdig om gezinshereniging had verzocht, maar dat dit verzoek om redenen buiten zijn verantwoordelijkheid niet kon worden ingewilligd. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder niet op een deugdelijke motivering berust en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en gelast dat het door eiseres betaalde griffierecht wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13278

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres]

geboren op [geboortedatum] ,
van Eritrese nationaliteit,
V-nummer [nummer] , eiseres,
(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. V. Berentsen – Van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (aanvraag) in het kader van nareis ten behoeve van verblijf bij [R] (hierna: referent) afgewezen.
Bij besluit van 29 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Referent is meerderjarig geworden op 11 juli 2016. In geschil is de datum waarop de aanvraag door verweerder is ontvangen. Eiseres stelt dat dit moet zijn geweest vóór 11 juli 2016, verweerder stelt dat dit is geweest op 11 juli 2016.
1.1
Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat de aanvraag is verzonden op een zodanig tijdstip, dat verweerder die vóór 11 juli moet hebben ontvangen. Verweerder daarentegen heeft gemotiveerd en onder verwijzing naar een bij de stukken gevoegde schermafdruk van het registratiesysteem van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gesteld dat de aanvraag eerst op 11 juli 2016 is ontvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van die onderbouwde stelling te twijfelen, en gaat er dus vanuit dat de aanvraag door verweerder is ontvangen op de dag dat referent meerderjarig werd.
1. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 – voor zover hier van belang - kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251, hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn).
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn wordt onder ‘‘alleenstaande minderjarige’’ verstaan: een onderdaan van een derde land of een staatloze jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat, of een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van de lidstaat is aangekomen.
2. Referent, geboren op 11 juli 1998 en van Eritrese nationaliteit, is bij beschikking van 7 oktober 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hij heeft op 23 december 2015 (en dus tijdig) namens eiseres verzocht om afgifte van een mvv ten behoeve van zijn ouders en drie nichtjes. Onduidelijk is wat met dat verzoek is gebeurd.
Op 20 februari 2015 heeft referent weer verzocht om afgifte van een mvv ten behoeve van zijn ouders en de nichtjes. Dat verzoek is op 9 september 2015 afgewezen, omdat de moeder van referent in Sudan ziek was geworden en terug was gegaan naar Eritrea, en zich dus niet voor onderzoek kon melden bij de Nederlandse ambassade in Sudan.
In juli 2016 heeft eiser weer verzocht om afgifte van een mvv, dit keer ten behoeve van zijn moeder en de drie nichtjes; eisers vader was al overleden. Die aanvraag is afgewezen omdat volgens verweerder referent op het tijdstip van het indienen daarvan meerderjarig was.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet behoort tot de groep van personen die op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 in verband met nareis in het bezit kunnen worden gesteld van een mvv. De aanvraag is namelijk ontvangen op 11 juli 2016 en op die dag is de referent meerderjarig geworden. Verweerder stelt dat het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: hof) van 12 april 2018 (ECLI:EU:C:2018:248) in dat geval toepassing mist omdat referent zijn status als begunstigde van de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft verloren.
4. Eiseres stelt dat in dat arrest is bepaald dat het peilmoment van de minderjarigheid van referent de datum van de asielaanvraag is en niet de datum van het verzoek tot gezinshereniging. Dit betekent volgens eiseres dat referent als minderjarige moet worden gezien.
4.1
De rechtbank volgt eiser daarin in deze situatie.
Aan verweerder kan worden toegegeven dat het arrest ziet op de situatie dat een vreemdeling tijdens de asielprocedure meerderjarig is geworden, wat hier niet het geval is. Verder overweegt de rechtbank dat - zoals het hof ook erkent in het arrest - het enkele gegeven dat een vreemdeling bij een eerste asielverzoek minderjarig was, niet betekent dat hij zich tot in lengte van dagen (bijvoorbeeld in opvolgende asielprocedures) daarop kan beroepen.
Referent is echter een (jong)meerderjarige die tijdig om gezinshereniging heeft verzocht, welk verzoek om redenen die buiten ieders verantwoordelijkheid liggen (de ziekte van zijn moeder) niet ingewilligd kon worden. Onder die omstandigheden kan niet worden volgehouden dat het arrest van het hof toepassing mist, en moet ervan worden uitgegaan dat eiser zijn status als begunstigde van de Gezinsherenigingsrichtlijn op het tijdstip van de aanvraag niet had verloren.
5. Het bestreden besluit berust daarom niet op een deugdelijke motivering en is daarmee genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
6. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1002,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 501,--; wegingsfactor 1).
7. Tevens zal de rechtbank gelasten dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1002,-;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 168,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Awb(herstel verzuim) is niet van toepassing.