Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
CELLTRION INC.,
BIOGEN INC.,
1.De procedure
prior artbetreffen waarop Celltrion een nieuwe inventiviteitsaanval baseert, hetgeen eveneens in strijd is met de goede procesorde.
2.De feiten
Partijen
Treatment of hematologic malignancies associated with circulating tumor cells using chimeric anti-CD20 antibody’. Het octrooi is verleend op 29 april 2015 op een aanvrage daartoe van 9 november 1999. Het octrooi doet een beroep op prioriteit op basis van de Amerikaanse octrooi-aanvrage met nummer US 60/107,658 (hierna: US 658) en indieningsdatum 9 november 1998. EP 313 heeft onder meer gelding in Nederland. F. Hoffman La Roche AG en Genentech Inc. zijn licentienemer onder dit octrooi van Biogen en brengen een op dat octrooi gebaseerd geneesmiddel op de markt, onder de merken MabThera® – onder dit merk wordt het middel in Nederland op de markt gebracht – en Rituxan® (in de Verenigde Staten).
Chimeric anti-CD20 antibody, rituxan, for use in the treatment of chronic lymphocytic leukemia’. EP 572 is verleend op 1 september 2010 op een aanvrage daartoe van 9 november 1999. Ook EP 572 doet een beroep op prioriteit op basis van US 658. EP 572 is op zijn beurt een afsplitsing van Europese octrooiaanvrage EP 1 131 093 (hierna: de moederaanvrage of EP 093), op 18 mei 2000 gepubliceerd als internationale aanvrage WO 00/27428, eveneens met een beroep op prioriteit van US 658. Nadat Biogen de afgesplitste aanvraag voor EP 572 had ingediend, heeft zij de moederaanvrage ingetrokken. EP 572 is door de Oppositiedivisie van het Europees Octrooi Bureau (EOB) herroepen op 24 september 2013. Daartegen is beroep ingesteld bij de Technische Kamer van Beroep van het EOB. Dit beroep is op 20 september 2016 afgewezen. Ten tijde van het pleidooi in deze zaak waren de schriftelijke gronden van die beslissing nog niet beschikbaar.
oral hearingsbij de Oppositiedivisie van het EOB op 6 november 2017 hebben plaatsgevonden. De Oppositiedivisie heeft het octrooi op diezelfde dag herroepen wegens toegevoegde materie.
I/II Study of RITUXAN® in CLL
Cancerhet artikel
Relationship between Chronic Lymphocytic Leukemia and Small Lymphocytic Lymphomavan A. Batata en B. Shen. [3] In de samenvatting aan het begin van dit artikel zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
American Journal of Clinical Pathologyhet artikel
Malignant Disorders of Small Lymphocytes – Small Lymphocytic Lymphoma, Lymphoplasmacytic Lymphoma, and Chronic Lymphocytic Leukemia: Their Clinical and Laboratory Relationship,van G.A. Pangalis e.a. [4] In dit artikel zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
Bloodhet artikel
Phase I Clinical Trial Using Escalating Single-Dose Infusion of Chimeric Anti-CD20 Monoclonal Antibody (IDEC-C2B8) in Patients With Recurrent B-cell Lymphoma, van D.G. Maloney e.a. [5] In dit artikel zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
trans-membrane domains and does not modulate from the cell surface in response to antibody binding and thus provides an ideal target for immunotherapeutic strategies not depending on internalization for their antitumor effect.
(…)
The mechanism of the antibody-induced antitumor effect is not clear. Serum complement levels (C3) were slightly changed in only 2 patients during therapy. The chimeric antibody is capable of lysing target tumor cell lines in vitro by complement and antibody-dependent cell-mediated lysis. (…)
Bloodin de vorm van een “rapid communication” het artikel
IDEC-C2B8 (Rituximab) Anti-CD20 Monoclonal Antibody Therapy in Patients With Relapsed Low-Grade Non-Hodgkin’s Lymphoma, van D.G. Maloney e.a [6] .In dit artikel zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
Annals of Hematologyin de vorm van een “rapid communication” het artikel
Rapid tumor lysis in a patient with B-cell chronic lymphocytic leukemia and lymphocytosis treated with an anti-CD20 monoclonal antibody (IDEC-C2B8, rituximab), van M. Jensen e.a. [7] Het artikel luidt als volgt:
Journal of Clinical Oncologyhet artikel
Rituximab Chimeric Anti-CD20 Monoclonal Antibody Therapy for Relapsed Indolent Lymphoma: Half of Patients Respond to a Four-Dose treatment program, van P. McLaughlin e.a. [8]
[voetnoot 18: Maloney DG, Liles TM, Czerwinski DK, et al; Phase I clinical trial using escalating single-dose infusion of chimeric anti-CD20 monoclonal antibody (IDEC-C2B8) in patients with recurrent B-cell lymphoma, Blood 84:2457-2466, 1994]Subsequently, a multiple-dose schedule was shown to be feasible and to achieve a 50% response rate in a cohort of 34 patients with relapsed low grade lymphoma.
[voetnoot 19: Maloney DG, Grillo-Lopez AJ, White CA, et al: IDEC-C2B8 (Rituximab) anti-CD20 antibody therapy in patients with relapsed low-grade non-Hodgkin’s lymphoma, Blood 90:2188-2195, 1997]
Annals of Oncologyhet artikel
Association of serum Rituximab (IDEC-C2B8) concentration and anti-tumor response in the treatment of recurrent low-grade or follicular non-Hodgkin’s lymphoma,van N.L. Berinstein e.a. [9] In dit artikel zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
20% reduction in overall tumor size. The median response duration and time to progression are 11.6 and 13.2 months, respectively. The infusional and long term toxicities were limited.
Bloodhet artikel
Rituximab (Anti-CD20 Monoclonal Antibody) for the Treatment of Patients With Relapsing or Refractory Agressive Lymphoma: A Multicenter Phase II Study, van B. Coiffier e.a. [10] De laatste paragraaf van dit artikel (p. 1932, rechter kolom) luidt:
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevoegdheid
chronic lymphocytic leukemia(hierna: CLL)) is het meest voorkomende subtype van leukemie in Amerika en Europa.
National Cancer Institute(NCI) twee sets richtlijnen, één die in 1988 was gepubliceerd en een update daarvan uit 1996. Volgens die richtlijnen werd CLL gediagnosticeerd als er bij patiënten meer dan 5 x 109/L circulerende lymfocyten in het bloed aanwezig zijn.
small lymphocytic lymphoma(SLL) is een lymfoom. SLL wordt vaak geclassificeerd als een subcategorie van Non-Hodgkin lymfoom (NHL). SLL-patiënten hebben over het algemeen geen circulerende tumorcellen.
huidigeclassificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) worden CLL en SLL als verschillende verschijningsvormen van dezelfde ziekte beschouwd, waarbij CLL zich voornamelijk manifesteert in het bloed/beenmerg en SLL voornamelijk in de lymfeklieren.
natural killer-cells(NK-cellen), T-cellen en B-cellen.
murine antibodies’) is dat het menselijk immuunsysteem deze antilichamen herkent als pathogenen (ziekteverwekkers) en dus zijn eigen antilichamen aanmaakt om deze van muizen verkregen antilichamen te bestrijden. Dit staat bekend als de ‘
human anti-mouse antibody (HAMA)-response’. Aangezien de HAMA-reactie de antilichamen die aan de patiënt zijn toegediend neutraliseert, staat zij de werkzaamheid daarvan in de weg. De reactie resulteert ook in systemische ontstekingsverschijnselen.
(chimeric antibodies). Deze antilichamen worden gemaakt door de variabele regio’s van het muizenantilichaam te versmelten met de constante regio’s van menselijke antilichamen. Het aldus verkregen antilichaam lijkt meer op een door het menselijke lichaam zelf gegenereerd antilichaam.
acute tumor lysis syndrome’ (TLS). Aangezien TLS veroorzaakt wordt door het afsterven van cellen (waar de behandeling op is gericht), is het optreden van TLS op zich een aanwijzing voor de werkzaamheid van de therapie. TLS is niet specifiek voor rituximab en kan ook optreden bij andere geneesmiddelen die cellen doden. Het is en was een bekende bijwerking van chemotherapie.
most promising springboardvormt, zoals ook de Oppositie Afdeling heeft aangenomen.
prior to, as well as after, November 1998 […’’] was’ treating patients having hematologic malignancies, including lymphoma and leukemia’ [15]
patients with relapsed low grade or follicular lymphoma’) die zijn behandeld met vier wekelijkse intraveneuze doseringen van het anti-CD20 antilichaam rituximab (in de publicatie ook wel aangeduid als: ‘IDEC-C2B8’) van 375 mg/m2. Onder het kopje ‘Eligibility’ wordt aangegeven dat ‘
Patients with chronic lymphocytic leukemia (lymphocytes > 5 x 109/L) were excluded’.
appealing is for targeted therapy’. Vervolgens beschrijft McLaughlin het anti-CD20 antilichaam rituximab en de eerdere fase I en II onderzoeken waarbij dit antilichaam is gebruikt voor de behandeling van
relapsed low gradeNHL en folliculair NHL als weergegeven in de publicaties van Maloney 1994 (15 patiënten met een
single doserituximab van 10, 50, 100, 250 of 500 mg/m2 – zie 2.11.) en Maloney 1997 (34 patiënten met een dosering rituximab van 375 mg/m2 – zie 2.12.). Dan gaat McLaughlin in op het eigen onderzoek met 166 patiënten waarvan wordt gezegd dat ‘
adult patients with relapsed low grade or follicular B-cell lymphoma, histologically confirmed and positive for CD20, were eligible’terwijl
‘patients with chronic lymphocytic leukemia (lymphocytes > 5 x 109/L)’ waren uitgesloten. Het subtype SLL is specifiek in de studie begrepen, zoals blijkt uit verschillende passages in McLaughlin waar SLL wordt genoemd of besproken. McLaughlin laat een ‘
over all response rate’ zien van 48% waarvan bij de ‘discussion’-paragraaf wordt aangeven dat ‘
These results are comparable to some of the most encouraging recent chemotherapy results for relapsed indolent lymphoma, such as with fludarabine or 2-chlorodeoxyadenosine’. McLaughlin benoemt dat de ‘
toxicity of the current program was notably mild’. Ongunstige reacties deden zich hoofdzakelijk voor bij de eerste injectie terwijl bij de tweede en volgende injecties bij het merendeel van de patiënten die infusie-gerelateerde toxiciteitsproblemen achterwege bleven. McLaughlin stelt vervolgens vast dat:
incentivevoor de gemiddelde vakman vormt voor het onderzoeken van het gebruik van rituximab voor de behandeling van CLL patiënten in hogere doseringen dan wekelijks 375 mg/m2.
over all’ zeer succesvol was (McLaughlin zegt dat de resultaten vergelijkbaar zijn met sommige van de meest bemoedigende recente chemotherapie resultaten en Biogen’s eigen deskundige [partij-deskundige 1] spreekt – zoals Celltrion ter zitting onweersproken heeft bepleit [18] – over een ‘
pivotal trial’ dat ‘
generated much attention in the field because it was a ground-breaking article’) en de toxiciteit mild bleek te zijn, zou de vakman voorts voldoende gemotiveerd zijn zulks te onderzoeken en had hij ook een redelijke verwachting van succes. Daartoe geldt ook het volgende.
rapid clearance of the antibody, which may be related, in part, to high tumor burden (“antigen sink”)’ samenhing met een lagere ‘
response rate’ en dat denkbaar hogere doseringen of ‘
more protracting dosing schedules’ hieraan tegemoet kunnen komen. Ten aanzien van SLL in het bijzonder wordt opgemerkt dat:
no significant toxicities’ waren. Die dosering ligt in de in EP 313 door Biogen geclaimde range. Biogen heeft niet bestreden dat de specifieke range van 500 mg/m2 – 1500 mg/m2 geen inventiviteit kan verschaffen omdat dit een gebruikelijke dosisescalatie betreft.
Summary’ bij ‘
Results’). Berinstein hint op een aantal plaatsen dat verhoging van de dosering nuttig kan zijn, bijvoorbeeld meteen in de ‘
Summary’:
bulky disease’) faalt. In de eerste plaats omdat Berinstein de vakman op meer plaatsen aanzet tot het gebruiken van hogere doseringen in het algemeen, en niet uitsluitend in verband met ‘
bulky disease’. In de tweede plaats miskent Biogen opnieuw dat de vakman zou inzien dat het werkingsmechanisme van rituximab bij SLL en CLL hetzelfde zal zijn en aansporingen in het kader van SLL zeker zou toepassen bij de behandeling van patiënten met CLL.
Rapid Communication’ en beschrijft dat een ernstig zieke CLL-patiënte van 26 jaar oud met hoge CD20 antigeen bloedwaarden (111.9 x 109/L) – kort gezegd – bijwerkingen (TLS) kreeg na de eerste toediening van een dosering van 375 mg/m2 rituximab.
the recommended standard dose of 375 mg/m2 for rituximab was established in patients with follicular lymphoma and lymphocyte counts of less than 5.0x109/L’ en dat die dosis ‘
might be too high for the treatment of patients with substantial peripheral tumor load’ althans dat bij die patiënten de ‘
high peripheral tumor cell counts must be reduced using cytostatic drugs prior to administration of rituximab’.
pointers-away’ zouden zijn die de vakman zouden afhouden van het onderzoeken van het gebruik van rituximab bij CLL-patiënten in een hogere dosering dan 375 mg/m2. Voor zover Biogen in dit verband een beroep doet op het artikel van Coiffier, heeft zij niet duidelijk gemaakt waarom dit als een dergelijke pointer is aan te merken. De enkele stelling dat uit dit artikel volgt dat een hogere dosis rituximab bij andere B-cel aandoeningen – het gaat, zo begrijpt de rechtbank niet om SLL of CLL maar om bepaalde types agressieve B-cel lymfomen – niet per se tot verbeterde resultaten leidt en een lagere dosis moet worden gebruikt bij hogere toxiciteit (dit laatste valt uit de door Biogen aangehaalde passage op p. 1932, laatste paragraaf (zie 2.16) overigens niet op te maken), is daartoe zonder nadere toelichting onvoldoende.