ECLI:NL:RBDHA:2018:1722
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van middelen en binding met land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had op 4 december 2016 een aanvraag ingediend om haar zoon, die in Nederland verblijft, te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen op 7 december 2016, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar financiële middelen en de betrouwbaarheid van haar verblijf in Nederland niet kon worden vastgesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 4 april 2017 ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 23 november 2017 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat zij over voldoende middelen beschikt en dat haar verblijf in Nederland tijdelijk is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister op goede gronden heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een zodanige sociale en economische binding met Iran heeft dat een tijdige terugkeer naar dat land gewaarborgd is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eerdere visumaanvragen van eiseres, die allemaal zijn afgewezen, afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van haar huidige aanvraag.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen op basis van de Visumcode, die vereist dat aanvragers moeten aantonen dat zij over voldoende middelen beschikken en dat zij de intentie hebben om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.