ECLI:NL:RBDHA:2018:1723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2018
Publicatiedatum
17 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige in een start-up

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1976 met Libische nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel arbeid als zelfstandige in een start-up. De aanvraag werd echter afgewezen omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste volgens de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 3 maart 2016 was ingediend, maar dat deze aanvraag door de staatssecretaris als zoekgeraakt werd beschouwd, waardoor eiser een nieuwe aanvraag moest indienen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geweigerd om de aanvraag voor advies aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor te leggen, omdat eiser niet had aangetoond dat zijn onderneming innovatief was en dat zijn begeleider deskundig en betrouwbaar was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldeed en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om de aanvraag met de vereiste gegevens te onderbouwen en dat de eerder zoekgeraakte aanvraag niet leidde tot een ander oordeel. De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij binnen vier weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer],

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort)

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2017.
Eiser is niet in persoon verschenen, doch heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1976, van Libische nationaliteit, heeft op 3 maart 2016 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel “arbeid als zelfstandige in een start-up” ingediend.
Blijkens het aanvraagformulier is “[facilitator]” begeleider (facilitator) van eiser.
Op 16 maart 2016 heeft eiser een onderneming onder de handelsnaam [B.V. X] geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK).
2. Bij brief van 6 april 2016 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn aanvraag helaas zoek is geraakt en eiser daarom een nieuwe volledig ingevulde aanvraag moet opsturen met bijbehorende bewijsstukken. Eiser moet de aanvraag in ieder geval onderbouwen met, voor zover hier van belang:
- een stappenplan dat informatie bevat over eisers rol en taak in de startende onderneming, het idee voor het product of de dienst van de start-up, de activiteiten (stappen) die eiser neemt in het eerste jaar om van idee tot onderneming te komen, en waarom het product of de dienst innovatief is;
- een ondertekende overeenkomst tussen eiser en zijn begeleider (facilitator), die in ieder geval informatie bevat over de aard van de begeleiding, de voorwaarden van de overeenkomst, en welk belang de begeleider in de startende onderneming heeft;
- zowel bewijsmiddelen waaruit de deskundigheid en de betrouwbaarheid van de begeleider blijkt.
3. Eiser heeft naar aanleiding van de voornoemde brief van verweerder, voor zover hier van belang, de volgende stukken ingediend:
- een begeleidingsovereenkomst van 1 maart 2016 tussen [facilitator] (de facilitator) en [B.V. X] (start-up ondernemer);
- een ongedateerde akte van oprichting/statuten van [B.V. X];
- een Business Plan Summary van [B.V. X];
- een uittreksel van 16 maart 2016 van de inschrijving van [B.V. X] in het handelsregister van de KvK.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiser niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt en niet tot de categorieën vreemdelingen behoort, die vrijgesteld kunnen worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, onder a tot en met f en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Volgens verweerder bestaat geen aanleiding om aan eiser van het mvv-vereiste vrijstelling te verlenen op grond van artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000 conform het beleid, omdat
eiser niet aan alle voorwaarden voor toelating voor het beoogde verblijfsdoel voldoet. Eiser heeft bij de aanvraag niet aangetoond dat het product of dienst van zijn bedrijf innovatief is, noch dat de begeleider van eiser deskundig en betrouwbaar is. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de aanvraag voor een advies aan de minister van Economische Zaken (EZ) (Rijksdienst voor ondernemend Nederland, RVO) voor te leggen.
5.1
Blijkens het beleid van verweerder neergelegd in paragraaf B6/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) (WBV 2015/14, Stct. 2015, nr. 32191) wordt op grond van artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000 de aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv als:
- de aanvraag is ingediend in het kader van artikel 3.30, zesde lid, van het Vb 2000; en
- de vreemdeling al in Nederland is in verband met het oprichten van een innovatieve onderneming en in het bezit van een visum kort verblijf of niet-visumplichtig is.
Blijkens de toelichting (WBV 2015/14, Stct. 2015, nr. 32191) wordt de aanvraag voor de categorie van startende ondernemers die toegelaten willen worden tot het programma van de facilitator, niet afgewezen op grond van het mvv-vereiste wanneer ze aan alle voorwaarden van het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.30, zesde lid, van het Vb 2000 voldoen. Het betreft hier een invulling van artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000, waarbij redengevend is dat het voor een aantal voorwaarden voor de verblijfsvergunning als startende ondernemer noodzakelijk is dat de vreemdeling voordat een verblijfsvergunning aangevraagd kan worden in Nederland enkele zaken regelt die enkel in Nederland te regelen zijn. De voorwaarden voor verblijf voor arbeid als startende ondernemer zijn verder uitgewerkt in artikel 3.20b van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) en de bijbehorende Bijlage 8b, en in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000.
5.2
In Bijlage 8b, behorende bij artikel 3.20b, eerste lid, onder b, van het VV 2000, en in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 is aangegeven dat de beoordeling van de aanvraag plaatsvindt aan de hand van een beoordeling van de deskundigheid van de begeleider en een beoordeling van de startende ondernemer.
De deskundigheid van de begeleider wordt beoordeeld op de volgende drie hoofdcriteria:
inschrijving in de KvK, deskundigheid en betrouwbaarheid.
Het hoofdcriterium deskundigheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende twee toetsingscriteria:
a. a) De begeleider biedt een pakket ‘op maat’ van faciliteiten aan de startende ondernemer.
b) De begeleider heeft ervaring.
In de toelichting bij het voornoemde toetsingscriterium “b) De begeleider heeft ervaring” is het volgende vermeld:
“b) Ervaring betekent minimaal twee jaar ervaring met het begeleiden van innovatieve startende ondernemers bij minimaal twee personen. Aan te tonen via bijvoorbeeld een eigen ondernemingsplan, voorbeelden van begeleide startende ondernemers, referenties en CV’s. Indien de begeleiding door verschillende personen wordt gedaan, is informatie over alle personen die begeleiden nodig.”
De startende ondernemer wordt beoordeeld op de volgende drie hoofdcriteria: inschrijving in de KvK, stappenplan en overeenkomst met de begeleider.
Het hoofdcriterium stappenplan wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie toetsingscriteria:
a. a) In het stappenplan staat beschreven wat de taak en rol is van de startende ondernemer in de startende onderneming.
b) In het stappenplan staat beschreven waarom het product of dienst innovatief is.
c) In het stappenplan staat beschreven welke activiteiten (stappen) de startende ondernemer verricht in het eerste jaar om van idee tot onderneming te komen.
In de toelichting bij het voornoemde toetsingscriterium “b) In het stappenplan staat beschreven waarom het product of dienst innovatief is.” is het volgende vermeld:
“b) Er is sprake van innovativiteit bij aanwezigheid van minstens één van onderstaande drie aspecten:
1) Het product of de dienst is nieuw voor Nederland.
2) Er is sprake van nieuwe technologie bij productie, distributie, marketing.
3) Er is sprake van een innovatieve organisatorische opzet en werkwijze.
(…)”
6. In bezwaar heeft eiser met betrekking tot de financiële situatie van zijn begeleider [facilitator] overgelegd een resultatenrekening en balans per 31 december 2013, en een resultatenrekening en balans per 31 december 2014.
Voorts heeft eiser in bezwaar een nieuw ondernemingsplan van [B.V. X] overgelegd.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
8. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft de eerder ingediende aanvraag van eiser kwijtgeraakt waardoor eiser zeer veel tijd heeft verloren. In de tussentijd heeft eiser getracht de oprichting van zijn bedrijf voort te zetten, echter kan hij zonder een verblijfsvergunning niet alle nodige handelingen verrichten. Verweerder had alsnog aan eiser duidelijk kunnen maken welke stukken ontbreken en welke stukken aanpassing behoeven, zodat het ondernemingsplan alsnog kan voldoen aan de gestelde eisen.
Het nieuwe ondernemingsplan, ingediend in bezwaar op 13 januari 2017, schept voldoende duidelijkheid over het product of dienst van [B.V. X] levert printers en gerelateerde producten zoals papier. Het bedrijf zal behalve het leveren van printers ook onderdelen van printers kunnen leveren. Door het kunnen leveren van een breed assortiment onderscheid [B.V. X] zich van andere bedrijven die voornamelijk alleen printers voor thuisgebruik kunnen leveren. Het bedrijf is innovatief en zal succes hebben.
De facilitator heeft bij de aanvraag stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij meerdere bedrijven heeft begeleid bij het opstarten van hun onderneming. Daarbij zijn tevens de uittreksels van de KvK overgelegd. Ook is er een kopie stappenplan overgelegd, welk de facilitator gebruikt bij het begeleiden van startende ondernemingen.
Uit de overgelegde resultatenrekeningen en de balansen van de facilitator over de jaren 2013 en 2014 blijkt dat de begeleider betrouwbaar en deskundig is.
Het bedrijf van eiser is in de oprichtingsfase en eiser dient in Nederland aanwezig te zijn om alle zaken met betrekking tot zijn bedrijf te regelen. Indien eiser Nederland dient te verlaten, dan kan hij zijn werkzaamheden niet voortzetten en zijn de werkzaamheden die hij reeds heeft verricht nutteloos geweest.
9. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het betoog van eiser dat verweerder hem alsnog duidelijk had moeten maken welke stukken ontbreken dan wel aanpassingen behoeven, niet kan slagen. Op het aanvraagformulier voor de gevraagde verblijfsvergunning is duidelijk vermeld welke stukken bij de aanvraag moeten worden overgelegd en in de regelgeving – Bijlage 8b behorend bij artikel 3.20b, eerste lid, onder b, van het VV 2000 en paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 – en op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn de vereisten waaraan de aanvraag moet voldoen duidelijk uiteengezet. Het is aan eiser om de aanvraag met de vereiste gegevens te onderbouwen.
Dat een eerdere aanvraag van eiser bij verweerder zoekgeraakt is, leidt niet tot een ander oordeel, nu verweerder eiser bij brief van 6 april 2016 in de gelegenheid heeft gesteld de stukken opnieuw in te dienen en verweerder eiser daarbij er op gewezen heeft met welke documenten de aanvraag in ieder geval moet zijn onderbouwd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser in beroep geen gronden heeft aangedragen die de conclusies in het bestreden besluit weerleggen.
De niet nader onderbouwde stelling van eiser dat zijn begeleider deskundig is in het begeleiden van startende ondernemers, is onvoldoende voor het oordeel dat aan de toetsingscriteria uit Bijlage 8b behorende bij artikel 3.20b, eerste lid, onder b, van het VV 2000 is voldaan. Eiser heeft niet met de daarin (als voorbeelden) genoemde documenten aangetoond dat zijn begeleider minimaal twee jaar ervaring met het begeleiden van innovatieve startende ondernemers bij minimaal twee personen heeft.
De overgelegde uittreksels uit de KVK van een aantal bedrijven en het stappenplan van
15 februari 2016 van [facilitator] zijn daartoe onvoldoende. Uit de bedoelde uittreksels blijkt immers niet dat deze betrekking hebben op startende ondernemers die door de begeleider (facilitator) van eiser zijn begeleid. Met het voornoemde stappenplan is evenmin aangetoond welke startende ondernemers [facilitator] heeft begeleid.
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ook de financiële betrouwbaarheid van de begeleider onvoldoende is gestaafd. De overgelegde resultatenrekeningen en balansen van de facilitator over de jaren 2013 en 2014 zijn niet met nadere gegevens onderbouwd, zoals accountantsverklaringen en bankafschriften, terwijl eiser in ieder geval uit de toelichting op het aanvraagformulier had kunnen en moeten begrijpen dat het overleggen van dergelijke bewijsmiddelen noodzakelijk is om de betrouwbaarheid van de begeleider te kunnen beoordelen. In het beleid in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 is tevens vermeld dat de financiële onderbouwing door een extern financieel deskundige dient te zijn gegeven. In het geval van eiser is de financiële onderbouwing echter door een persoon van het eigen bedrijf van de facilitator gegeven, waardoor deze gegevens, bij gebrek aan onderbouwing met andere gegevens, als onvoldoende objectief zijn aan te merken.
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd dat sprake is van een innovatieve onderneming als bedoeld in Bijlage 8b behorende bij artikel 3.20b, eerste lid, onder b, van het VV 2000. Uit het bij de aanvraag ingediende ondernemingsplan blijkt niet dat de onderneming van eiser de markt zal voorzien van een product of dienst die nieuw voor Nederland is, van een nieuwe technologie bij productie, distributie, marketing of van een innovatieve organisatorische opzet en werkwijze. Dit blijkt ook niet uit het in bezwaar ingediende ondernemingsplan. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft gesteld, blijkt uit de ‘executive summary’ van dat ondernemingsplan dat eiser voor ogen heeft boeken in de Arabische taal te importen en drukmachines en daarvoor bestemde onderdelen te exporteren naar het buitenland. Hiermee wordt niet voldaan aan de criteria van innovativiteit als bedoeld in Bijlage 8b, behorende bij artikel 3.20b, eerste lid, onder b, van het VV 2000.
De enkele niet nader onderbouwde stelling ter zitting dat het bedrijf innovatief is omdat het een nieuw product heeft ontworpen voor blinden om te kunnen lezen door middel van een ander systeem dan het Braille, is onvoldoende voor een ander oordeel. Deze stelling is niet onderbouwd en dit nieuwe product is niet opgenomen in het overgelegde ondernemingsplan in de bestuurlijke fase en kan daarom niet aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit afdoen gelet op de ex-tunc toetsing in beroep.
Nu eiser niet uiterlijk in bezwaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde vergunning voldoet, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag terecht niet voor advies aan de RVO voorgelegd. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat reeds op voorhand is uitgesloten dat de RVO tot een positieve beoordeling zou komen.
Uit het vorenstaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor de door hem gevraagde verblijfsvergunning voldoet. Verweerder heeft derhalve de aanvraag mogen afwijzen wegens het ontbreken van een geldige mvv.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.