ECLI:NL:RBDHA:2018:1938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17/6394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inwilligende asielbeschikking en schadevergoeding voor grensdetentie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een man van Iraakse nationaliteit, tegen een inwilligende asielbeschikking van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had schadevergoeding gevraagd voor de grensdetentie die hij had ondergaan tijdens de grensprocedure, waarbij hij op 24 juli 2016 aan de grens te kennen gaf een asielaanvraag te willen indienen. De rechtbank oordeelde dat eiser procesbelang had bij zijn beroep, omdat hij schade had geleden door de onrechtmatige grensdetentie. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat verweerder een redelijke tijd moet krijgen om onderzoek te doen naar de inwilligbaarheid van het asielverzoek. De rechtbank oordeelde dat de verleende a-status niet automatisch betekende dat de grensprocedure onrechtmatig was. Eiser had van 24 juli 2016 tot 22 augustus 2016 in grensdetentie gezeten, en de rechtbank oordeelde dat deze detentie onrechtmatig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de onrechtmatige grensprocedure betrof en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.600,- voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.252,50, die door de verweerder moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/6394
[v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 januari 2018 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1982, van Iraakse nationaliteit, eiser,
(gemachtigden mrs. F. Engelbertink en J. Bravo Mougàn),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 juli 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ingewilligd.
Op 22 maart 2017 heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting de heer A.H.H. Alnima aanwezig, als tolk in de Iraaks-Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar de vraag of het bedrag dat Stichting Mensenrechten en Medisch Onderzoek (IMMO ) voor onderzoek en rapportage in rekening heeft gebracht redelijk is en of het voldoende onderbouwd is.
Verweerder heeft op 23 oktober 2017 een reactie ingediend. Eiser heeft op 31 oktober 2017 daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is op 11 december 2017 voortgezet. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Bravo Mougàn. Verweerder is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft op 25 november 2009 voor het eerst in Nederland een asielaanvraag ingediend. Op 16 februari 2010 is eiser, voordat een beslissing is genomen op zijn asielaanvraag, teruggekeerd naar Irak. Op 6 september 2015 heeft eiser voor de tweede keer een asielaanvraag ingediend. Op 7 december 2015 is eiser wederom, zonder dat een beslissing op zijn asielaanvraag is genomen, teruggekeerd naar Irak. Vervolgens is eiser Nederland op 24 juli 2016 ingereisd op de luchthaven Schiphol. Op die datum heeft eiser aan de grens te kennen gegeven een asielaanvraag te willen indienen. Gelet hierop is het besluit over de toegangsweigering uitgesteld en is eiser op dezelfde datum op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 geplaatst in Aanmeldcentrum Schiphol. Tegen deze vrijheidsontnemende maatregel heeft eiser beroep ingesteld, wat door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, ongegrond is verklaard [1] en door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is bevestigd [2] .
1.2
Op 7 augustus 2016 is de asielaanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de afwijzende asielbeschikking is introkken. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag ingewilligd en aan eiser een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (de a-status) verleend.
1.3
Bij faxbericht van 24 maart 2017 heeft de gemachtigde van eiser zijn beroepschrift verduidelijkt. Het beroepschrift moet worden aangemerkt als:
- een beroep tegen het toepassen van de grensprocedure;
- een verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de grensprocedure;
- een verzoek om schadevergoeding met betrekking tot het IMMO rapport.
Het verzoek om schadevergoeding van de kosten van het IMMO-rapport
2. Verweerder heeft bij faxbericht van 23 oktober 2017 laten weten dat met het IMMO is overeengekomen dat overgegaan zal worden tot vergoeding van de kosten van het IMMO-rapport tot een bedrag van € 3.200,- (exclusief btw). De gemachtigde van eiser heeft hierop gereageerd in het faxbericht van 31 oktober 2017. Mede gelet op wat ter zitting van 11 december 2017 is besproken, gaat de rechtbank ervan uit dat de vergoeding van de IMMO-kosten tussen partijen niet meer in geschil is. De rechtbank zal dit onderdeel van het beroep daarom niet inhoudelijk beoordelen.
Het beroep tegen het toepassen van de grensprocedure en verzoek om schadevergoeding
3. Eiser voert aan dat verweerder in zijn geval had moeten motiveren waarom ervoor is gekozen om het asielverzoek in de grensprocedure te behandelen. Volgens hem was die achteraf onrechtmatig, zodat ook de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was. Voor deze vrijheidsontnemende maatregel vraagt eiser schadevergoeding.
4. De rechtbank zal allereerst ambtshalve een oordeel geven over de vraag of eiser procesbelang heeft. De rechtbank stelt vast dat eisers asielaanvraag is ingewilligd en eiser daarmee – uiteindelijk – in de positie is geraakt die hij met het indienen van zijn asielaanvraag beoogde en waartoe de asielaanvraag strekte. De rechtbank is van oordeel dat eiser belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit, omdat eiser stelt schade te hebben geleden door onrechtmatige grensdetentie en op grond daarvan een verzoek om toekenning van schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gesteld dat dit verzoek een redelijke kans van slagen ontbeert. Het procesbelang wordt dan ook aangenomen en de rechtbank zal eisers beroepsgronden inhoudelijk beoordelen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser vanaf 24 juli 2016 tot 22 augustus 2016 in grensdetentie heeft gezeten. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 14 juni 2017 aangeboden om de schade voor de periode van 2 augustus 2016, zijnde de datum van het nader gehoor, tot 22 augustus 2016, zijnde de datum opheffing van de grensdetentie, te vergoeden. Eiser gaat hiermee niet akkoord en wil schadevergoeding vanaf 24 juli 2016. De grensprocedure was namelijk over de gehele periode onrechtmatig, dus dient verweerder over deze gehele periode eisers schade te vergoeden, aldus eiser.
6.1
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat de Afdeling in de uitspraak van 3 juni 2016 [3] heeft geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat artikel 43, eerste lid, of artikel 31, achtste lid, van de Procedurerichtlijn [4] zich verzet tegen het in behandeling nemen van alle aan de buitengrens geuite asielverzoeken in de grensprocedure. Volgens artikel 5.1a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt een maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken. Volgens paragraaf A1/7.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt een uitzondering gemaakt voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen en voor gezinnen met minderjarige kinderen. Aan hen wordt na het uiten van een asielwens aan de buitengrens de toegang tot Nederland verleend. Daarnaast bestaat in alle overige gevallen ruimte om in individuele gevallen af te zien van vrijheidsontneming. Verder streeft verweerder ernaar om de duur van de vrijheidsontnemende maatregel zo kort mogelijk te houden en maakt verweerder tijdens de grensprocedure een continue afweging of de betreffende aanvraag zich nog steeds leent voor afdoening in de grensprocedure.
6.2
Eiser stelt terecht dat de aan hem verleende a-status declaratoir van aard is en dat hij reeds bij zijn asielaanvraag aan de grens een verdragsvluchteling was. Dat laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat verweerder een redelijke tijd gegund moet worden om onderzoek te kunnen doen naar de inwilligbaarheid van zijn asielverzoek en het recht op toegang tot Nederland. Dit volgt uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling. De rechtbank is dan ook, anders dan eiser, van oordeel dat de verleende a-status niet meebrengt dat de grensprocedure alsnog van meet af aan onrechtmatig moet worden geacht.
6.3
De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat eisers asielaanvraag niet in de grensprocedure mocht worden behandeld. Verweerder heeft eiser over zijn asielrelaas gehoord in het nader gehoor van 2 augustus 2016 en vervolgens besloten om de aanvraag in de verlengde procedure te behandelen. Niet gebleken is dat verweerder op een eerder moment dan op 2 augustus 2016 had kunnen en moeten vaststellen dat de asielaanvraag van eiser niet had kunnen worden afgedaan met toepassing van artikel 30, 30a of 30b van de Vw 2000. Eiser stelt in dit verband dat hij van meet af aan beschikte over identiteitsdocumenten en dat vaststond dat hij afkomstig was uit [gebied] , een gebied in Irak waar op dat moment sprake was van een uitzonderlijke geweldssituatie in de zin van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [5] . Dat betekent echter nog niet dat verweerder meteen bij de asielaanvraag deze documenten had moeten onderzoeken of anderszins meteen onderzoek had moeten verrichten. In voormelde uitspraak heeft de Afdeling immers geoordeeld dat verweerder niet gehouden is tot onderzoek voorafgaand aan de toepassing van de grensprocedure. De omstandigheid dat verweerder in de grensprocedure heeft beoordeeld of aan eiser een vestigingsalternatief kon worden tegengeworpen leidt evenmin tot een andersluidend oordeel. De rechtbank volgt daarin het standpunt van verweerder dat hij niet in strijd handelt met de Procedurerichtlijn indien hij een aanvraag die hij kennelijk ongegrond acht op grond van feiten en omstandigheden die geen enkel verband houden met een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, ook inhoudelijk beoordeeld. Daarmee wordt, gelet op de doelstelling en de geschiedenis van de totstandkoming van de Procedurerichtlijn, juist gewaarborgd dat aanvragen in alle gevallen worden onderzocht met inachtneming van het beginsel van non-refoulement. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2016 [6] . Het betoog van eiser slaagt daarom niet. Gelet op het voornoemde slaagt eisers beroep op het arrest Saadi [7] van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens evenmin.
7. Voor eisers betoog ten aanzien van de rust en voorbereidingstermijn verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de bewaringsrechter van 22 augustus 2016 [8] . De rechtbank ziet in hetgeen eiser thans naar voren heeft gebracht geen aanleiding om anders te oordelen. Hetzelfde geldt voor eisers beroepsgrond ten aanzien van een effectief rechtsmiddel en spoedige beslissing.
8. Gelet op al het voornoemde heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de grensprocedure eerst vanaf het nader gehoor onrechtmatig is geweest. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit, uitsluitend ten aanzien van de onrechtmatige grensprocedure, vernietigen. Nu voorts is gebleken dat eiser schade heeft geleden, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding – zoals door verweerder voorgesteld – toe, in die zin dat zij verweerder veroordeelt tot vergoeding van de schade zoals hierna uiteen is gezet.
9. Niet in geschil is dat eiser van 2 augustus 2016 tot 22 augustus 2016 onrechtmatig in grensdetentie heeft verbleven. Het verzoek om schadevergoeding zal dan ook op grond van artikel van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht worden toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding om voor de hoogte van de schadevergoeding aan te sluiten bij de normbedragen voor schadevergoeding bij vrijheidsontneming zoals is vastgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters van rechtbanken en gerechtshoven (LOVS) in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. Per 9 mei 2014 geldt een bedrag van € 80,- per dag voor verblijf in een huis van bewaring. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom tot vergoeding van 20 dagen x € 80,- = € 1.600,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 11 september 2017 en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 11 december 2017 met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

de rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de onrechtmatige grensprocedure;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.600,- (zegge: zestienhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.252,50 (zegge: twaalfhonderd en tweeënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Uitspraak van 22 augustus 2016, AWB 16/14722.
2.Uitspraak van 7 september 2016, 201606541/1/V3.
4.Richtlijn 2013/32/EU
5.Richtlijn 2011/95/EU.
7.ECLI:CE:ECHR:2008:0129JUD0013229030.
8.AWB 16/17422.