6.3De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat eisers asielaanvraag niet in de grensprocedure mocht worden behandeld. Verweerder heeft eiser over zijn asielrelaas gehoord in het nader gehoor van 2 augustus 2016 en vervolgens besloten om de aanvraag in de verlengde procedure te behandelen. Niet gebleken is dat verweerder op een eerder moment dan op 2 augustus 2016 had kunnen en moeten vaststellen dat de asielaanvraag van eiser niet had kunnen worden afgedaan met toepassing van artikel 30, 30a of 30b van de Vw 2000. Eiser stelt in dit verband dat hij van meet af aan beschikte over identiteitsdocumenten en dat vaststond dat hij afkomstig was uit [gebied] , een gebied in Irak waar op dat moment sprake was van een uitzonderlijke geweldssituatie in de zin van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Dat betekent echter nog niet dat verweerder meteen bij de asielaanvraag deze documenten had moeten onderzoeken of anderszins meteen onderzoek had moeten verrichten. In voormelde uitspraak heeft de Afdeling immers geoordeeld dat verweerder niet gehouden is tot onderzoek voorafgaand aan de toepassing van de grensprocedure. De omstandigheid dat verweerder in de grensprocedure heeft beoordeeld of aan eiser een vestigingsalternatief kon worden tegengeworpen leidt evenmin tot een andersluidend oordeel. De rechtbank volgt daarin het standpunt van verweerder dat hij niet in strijd handelt met de Procedurerichtlijn indien hij een aanvraag die hij kennelijk ongegrond acht op grond van feiten en omstandigheden die geen enkel verband houden met een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, ook inhoudelijk beoordeeld. Daarmee wordt, gelet op de doelstelling en de geschiedenis van de totstandkoming van de Procedurerichtlijn, juist gewaarborgd dat aanvragen in alle gevallen worden onderzocht met inachtneming van het beginsel van non-refoulement. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2016. Het betoog van eiser slaagt daarom niet. Gelet op het voornoemde slaagt eisers beroep op het arrest Saadivan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens evenmin.
7. Voor eisers betoog ten aanzien van de rust en voorbereidingstermijn verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de bewaringsrechter van 22 augustus 2016. De rechtbank ziet in hetgeen eiser thans naar voren heeft gebracht geen aanleiding om anders te oordelen. Hetzelfde geldt voor eisers beroepsgrond ten aanzien van een effectief rechtsmiddel en spoedige beslissing.
8. Gelet op al het voornoemde heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de grensprocedure eerst vanaf het nader gehoor onrechtmatig is geweest. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit, uitsluitend ten aanzien van de onrechtmatige grensprocedure, vernietigen. Nu voorts is gebleken dat eiser schade heeft geleden, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding – zoals door verweerder voorgesteld – toe, in die zin dat zij verweerder veroordeelt tot vergoeding van de schade zoals hierna uiteen is gezet.
9. Niet in geschil is dat eiser van 2 augustus 2016 tot 22 augustus 2016 onrechtmatig in grensdetentie heeft verbleven. Het verzoek om schadevergoeding zal dan ook op grond van artikel van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht worden toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding om voor de hoogte van de schadevergoeding aan te sluiten bij de normbedragen voor schadevergoeding bij vrijheidsontneming zoals is vastgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters van rechtbanken en gerechtshoven (LOVS) in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. Per 9 mei 2014 geldt een bedrag van € 80,- per dag voor verblijf in een huis van bewaring. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom tot vergoeding van 20 dagen x € 80,- = € 1.600,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 11 september 2017 en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 11 december 2017 met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.