Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Eiser is bij besluit van 26 oktober 2004 ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiser bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 24 januari 2001 wegens misdrijven, strafbaar gesteld in de Opiumwet, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaar. Deze ongewenstverklaring staat in recht vast.
2. Op 30 januari 2017 heeft eiser verzocht op opheffing van zijn ongewenstverklaring. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 28 maart 2017. Eiser heeft volgens verweerder niet de benodigde gegevens overgelegd voor beoordeling van de aanvraag. Verder voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor opheffing. Eiser heeft namelijk niet tien jaar achtereen buiten Nederland verbleven. In 2008 was hij nog in Nederland. Bovendien is hij in 2011 door de Duitse strafrechter tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar en elf maanden veroordeeld. Niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die moeten leiden tot opheffing, ook al wordt niet aan de voorwaarden voldaan. Verweerder meent voorts dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Verweerder heeft nader toegelicht dat de overgelegde Belgische antecedentenverklaring niet aantoont dat eiser niet opnieuw een misdrijf heeft gepleegd. Verweerder wijst op de veroordeling in 2011 door de Duitse rechter. Verweerder meent dat van eiser nog steeds een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat. Dat eiser in België een verblijfsrecht heeft gekregen, heeft te maken met zijn gezinssituatie. Een termijn van drie jaar acht verweerder voor eiser onvoldoende voor opheffing, nu eiser jaren achtereen actief is geweest in de handel in harddrugs. Ook na een zeer langdurige gevangenisstraf is eiser daarmee doorgegaan, zodat hij opnieuw een lange gevangenisstraf kreeg. Verweerder werpt verder tegen dat eiser geen klaarheid heeft geboden over zijn identiteit. Volgens verweerder is voldoende ingegaan op eisers persoonlijke gedragingen. Dat eiser sinds 2011 geen nieuwe veroordeling meer heeft gekregen, is onvoldoende: hij werd toen tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld en hij was door zijn detentie niet in staat om het verkeerde pad te kiezen. Eisers leeftijd is onvoldoende om te concluderen dat geen misdrijven meer kunnen worden gepleegd: dat kan men tot op hoge leeftijd blijven doen. Dat eiser een voorbeeld wil zijn voor zijn gezin en kinderen, overtuigt niet: hij is al heel lang vader en ook al heel lang crimineel, aldus verweerder. Tot slot meent verweerder dat voortduring van de ongewenstverklaring niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij al jaren niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Zijn laatste veroordeling dateert uit 2011. Eiser betwist daarom dat sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser betoogt dat zijn persoonlijke belangen moeten prevaleren. Hij wijst op zijn gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM. Ook wijst hij op zijn privéleven, omdat hij naar Nederland moet kunnen reizen om zijn zoon te ondersteunen in het kader van diens werkzaamheden.
5. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat de stelling dat eiser na 2011 niet opnieuw is veroordeeld, onvoldoende is om aan te nemen dat er geen actuele bedreiging meer is. Eiser heeft gedurende deze periode in detentie gezeten en is vanaf mei 2014 onder elektronisch toezicht gesteld, zoals ook blijkt uit het arrest van 24 juni 2016 van de Belgische Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Dat eiser zijn zoon wil helpen in het kader van diens werkzaamheden in Nederland, biedt volgens verweerder geen grondslag voor verblijf in Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Ter zitting is gebleken dat niet meer in geschil is dat eiser geen aanspraken kan ontlenen aan artikel 68, tweede lid, van de Vw, nu sinds 2004 geen sprake is van een ononderbroken verblijf buiten Nederland gedurende tien jaren en eiser bovendien in 2011 is veroordeeld wegens gepleegde misdrijven.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser als echtgenoot van een burger van de Unie op grond van artikel 3 van Richtlijn 2004/38/EG (de verblijfsrichtlijn) onder het bereik valt van deze richtlijn.
8. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de verblijfsrichtlijn kunnen de lidstaten onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor
economische doeleinden worden aangevoerd.
Ingevolge het tweede lid moeten de om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen.
Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.
9. Het bestreden besluit waarbij de ongewenstverklaring van eiser is gehandhaafd, moet worden aangemerkt als een maatregel, als bedoeld in artikel 27 van de verblijfsrichtlijn, tot beperking van de vrijheid van verkeer en verblijf van eiser. Beoordeeld moet worden of dit besluit in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel en het vereiste dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
10. De ongewenstverklaring van eiser heeft plaatsgevonden omdat eiser door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 24 januari 2001 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar werd veroordeeld wegens het meermalen plegen van ernstige drugsdelicten (het bezit van en de handel in grote hoeveelheden heroïne en daarmee samenhangende misdrijven). De veroordeling in 2011 door de Duitse rechter tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar en 11 maanden, vond eveneens plaats vanwege een groot aantal (32) ernstige drugsdelicten. Verweerder heeft in deze recidive van eiser terecht aanleiding gezien om opheffing van de ongewenstverklaring af te wijzen. Ondanks de eerdere langdurige gevangenisstraf heeft eiser immers na afloop daarvan geen reden gezien om niet weer – nu in Duitsland – voort te gaan met zijn drugshandel. Eiser is in 2014, aansluitend op zijn detentie in Duitsland, overgedragen aan België, waar hij ‘elektronisch toezicht’ kreeg (een elektronische enkelband). Ter zitting kon geen antwoord worden gegeven op de vraag of, en zo ja wanneer, dit elektronisch toezicht is beëindigd. Niettemin wordt vastgesteld dat eiser na zijn veroordeling in Duitsland op 29 november 2011 tot 2014 in detentie heeft verbleven en aansluitend onder elektronisch toezicht heeft gestaan. Dat eiser in die periode geen misdrijven heeft gepleegd, is onvoldoende om aan te nemen dat eiser geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging meer is voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser was toen immers niet in staat om misdrijven te plegen. Zelfs al zou het elektronisch toezicht inmiddels zijn beëindigd, dan nog acht de rechtbank voormelde bedreiging nog steeds aanwezig, gelet op eisers recidive van ernstige drugsdelicten na zijn eerste veroordeling. Eiser heeft ook geen rapportage van een deskundige overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat eiser zijn gedrag inmiddels heeft veranderd.
11. Evenmin zijn feiten en omstandigheden aangevoerd of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat voortzetting van de ongewenstverklaring niet in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. Overwogen wordt allereerst dat eiser nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Dat eiser zijn zoon niet in Nederland kan helpen met het opzetten van diens bedrijf en dat eiser zijn twee minderjarige kinderen niet in Nederland kan bezoeken, kan de rechtbank voorts niet aanmerken als onevenredige gevolgen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat eiser een duurzaam verblijfsrecht heeft in België en in een dorp in België woont, Essen, dat dichtbij de grens met Nederland ligt.
12. De conclusie is dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 27 van de verblijfsrichtlijn.
13. Eiser heeft verder aangevoerd dat voortzetting van de ongewenstverklaring een schending oplevert van het recht op respect voor zijn gezins- en familieleven en zijn privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
14. Overwogen wordt dat het gezinsleven met zijn twee minderjarige kinderen niet hoeft plaats te vinden in Nederland, nu eiser in België op enkele kilometers afstand van de Nederlandse grens woont. Uit de stukken blijkt ook dat deze kinderen eiser geregeld bezoeken in zijn woonplaats. Eiser heeft nimmer rechtmatig verblijf in Nederland gehad. Reeds daarom kan de weigering om de ongewenstverklaring op te heffen geen schending opleveren van het recht op respect voor eisers privéleven. Het belang van eiser om naar Nederland te kunnen reizen om zijn meerderjarige zoon te helpen bij het opzetten van diens bedrijf in Nederland, hoefde verweerder niet te laten prevaleren boven het belang om de ongewenstverklaring voort te zetten. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.