ECLI:NL:RBDHA:2018:1971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
C/09/542846 / KG RK 17-1874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de wrakingskamer in een gezag beëindigingsprocedure

In deze zaak betreft het een wrakingsverzoek van verzoekster, die het gezag over haar twee minderjarige kinderen wil beëindigen. De wraking is gericht tegen de rechters van de wrakingskamer, die eerder de gewraakte rechter, mr. E.M.M. Engbers, in de hoofdprocedure behandelde. Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2017 de rechters van de wrakingskamer gewraakt, omdat zij vreesde dat deze partijdig waren. Op 8 januari 2018 vond de behandeling van het opvolgend wrakingsverzoek plaats, waarbij verzoekster haar standpunt toelichtte, maar de rechters van de wrakingskamer niet verschenen. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking, die betrekking hadden op procedurele beslissingen, niet voldoende waren om de wraking toe te wijzen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid en dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen. Tevens werd een wrakingsverbod opgelegd aan verzoekster, omdat het risico bestond dat zij opnieuw op dezelfde gronden zou wraken. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2017/55
zaak-/rekestnummer: C/09/542846 / KG RK 17-1874
zaaknummer hoofdzaak: JE FA RK 17-2951
datum beschikking: 10 januari 2018
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] , België,
verzoekster;
strekkende tot wraking van:
mr. E.A.G.M. van Rens, mr. D.G.J. Dopen
mr. T.F. Hesselink,
rechters in de rechtbank Den Haag,
handelend in de zaak van [verzoekster] tegen mr. E.M.M. Engbers, rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland;
- [belanghebbende] , de vader.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De hoofdzaak betreft een verzoek tot beëindiging van het gezag van verzoekster over haar twee minderjarige kinderen.
Verzoekster heeft in die procedure de behandelend rechter, mr. E.M.M. Engbers, gewraakt.
De mondelinge behandeling van dat wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2017. Ter zitting heeft verzoekster de rechters van de wrakingskamer gewraakt.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 8 januari 2018 is het opvolgend wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen en heeft het verzoek toegelicht. De rechters zijn, zoals schriftelijk aangekondigd, niet verschenen. Belanghebbenden zijn evenmin verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het opvolgend wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Aan de oorspronkelijke wrakingskamer is tweemaal schriftelijk en eenmaal mondeling verzocht de in de hoofdprocedure gewraakte rechter onder ede te horen tijdens de behandeling van het oorspronkelijke wrakingsverzoek op 30 oktober 2017. Nu de wrakingskamer niet meteen aan dit verzoek is tegemoetgekomen, maar heeft aangegeven daarover pas later een beslissing te nemen, vreest verzoekster dat ook de wrakingskamer partijdig is. Daarbij komt dat verzoekster de indruk heeft dat de voorzitter van de wrakingskamer de stukken niet gelezen heeft. Ook voelt zij zich door haar onheus bejegend en niet serieus genomen.

4.Het standpunt van de gewraakte rechters

De rechters berusten niet in de wraking. Zij geven aan dat de voorzitter ter zitting van de wrakingskamer desgevraagd heeft aangegeven dat de wrakingskamer na afloop van de zitting, in raadkamer, een beslissing zal nemen op het verzoek om de gewraakte rechter onder ede te horen. Daarbij is aangegeven dat alle argumenten, ook de argumenten die verzoekster pas ter zitting heeft aangevoerd, zullen worden meegewogen. Naar het oordeel van de rechters betreft het een procedurele beslissing die geen aanwijzing oplevert dat zij tegen verzoekster een vooringenomenheid koesteren, althans dat verzoekster dit kon vrezen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de wrakingskamer tijdens de zitting van 30 oktober 2017 om in raadkamer een besluit te nemen op het verzoek om de gewraakte rechter onder ede te horen, niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden. Het betreft een beslissing van procedurele aard. Processuele beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechtbank jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daarvan is in casu geen sprake. Dat het in dit geval gaat om een beslissing die verzoekster onwelgevallig is, kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid.
5.4.
Voor zover voorts moet worden aangenomen dat de wrakingskamer de vooraf ingediende schriftelijke verzoeken tot het onder ede horen van de gewraakte rechter over het hoofd heeft gezien, is verzoekster daardoor niet in haar belangen geschaad. Uit het proces‑verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek volgt dat verzoekster haar verzoek ter zitting opnieuw heeft kunnen doen en heeft kunnen toelichten. De wrakingskamer zou daarover blijkens het proces-verbaal van de zitting later een beslissing nemen en daarbij de toelichting van verzoekster ter zitting in de beoordeling betrekken. Zoals te doen gebruikelijk wordt een beslissing op een dergelijk verzoek pas in raadkamer genomen na de mondelinge behandeling ter zitting en niet, zoals verzoekster kennelijk veronderstelt, voorafgaand aan een zitting.
5.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doen zich overigens ook geen omstandigheden voor die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de
rechters dan wel de uiterlijke schijn daarvan, zodat het verzoek dient te worden afgewezen. Dat verzoekster het gevoel heeft dat zij niet serieus werd genomen door de (voorzitter van de) wrakingskamer, wordt niet ondersteund door de inhoud van het proces-verbaal.
5.6.
De wrakingskamer heeft acht geslagen op de bewoordingen van verzoekster tijdens de behandeling van haar eerste wrakingsverzoek en op de schriftelijke toelichting en de mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek. Op grond daarvan komt de wrakingskamer tot de conclusie dat het risico bestaat dat verzoekster de wrakingskamer opnieuw op dezelfde gronden zal wraken. Daarmee bestaat het risico dat verzoekster misbruik zal maken van het middel van wraking. Om die reden is thans een wrakingsverbod, als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op zijn plaats. Een volgend verzoek om wraking in deze zaak wordt niet in behandeling genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het (opvolgende) wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• belanghebbenden in de hoofdzaak:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland;
- [belanghebbende] ;
• de rechters mr. E.A.G.M. van Rens, mr. D.G.J. Dop en mr. T.F. Hesselink.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A. van Steen, mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en mr. A.L. Frenkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.
griffier voorzitter