ECLI:NL:RBDHA:2018:2152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
SGR 17/5535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake goedkeuring huurovereenkomsten visrecht en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Kamer voor de Binnenvisserij als verweerder en de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland als eiseres. De zaak betreft de goedkeuring van twee huurovereenkomsten visrecht voor gedeelten van de rivier de Meije in de gemeente Nieuwkoop. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van deze overeenkomsten, maar verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Verweerder heeft gesteld dat eiseres haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiseres heeft namelijk pas eind april 2017 van de goedkeuring van de huurovereenkomsten kennisgenomen, en heeft haar bezwaren binnen twee weken na deze kennisgeving ingediend. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens wordt verweerder gelast het door eiseres betaalde griffierecht van € 333,- te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/5535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2018 in de zaak tussen

de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, te ‘s-Graveland, eiseres
(gemachtigde: W.J. Wansinck),
en

Kamer voor de Binnenvisserij, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Mul).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de huurovereenkomst visrecht tussen [persoon 1] als verhuurder en [bedrijf X] als huurder in meerdere gedeelten van de rivier de Meije in de gemeente Nieuwkoop gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk goedgekeurd op grond van artikel 29 van de Visserijwet 1963 (de Visserijwet).
Bij besluit van 2 december 2016 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de huurovereenkomst visrecht tussen [persoon 2] als verhuurder en [bedrijf X] als huurder in meerdere gedeelten van de rivier de Meije in de gemeente Nieuwkoop goedgekeurd op grond van artikel 29 van de Visserijwet.
Eiseres heeft op 5 mei 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2.
Bij besluit van 19 mei 2017, verzonden aan partijen op 30 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2018. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten primair niet-ontvankelijk verklaard, wegens te late indiening van het bezwaarschrift. Dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht is volgens verweerder gesteld noch gebleken. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de besluiten tot gedeeltelijke goedkeuring van de huurovereenkomsten visrecht ten aanzien van meerdere gedeelten van de rivier de Meije op goede gronden zijn genomen, nu het water van de rivier de Meije niet in open verbinding staat met het water in de Nieuwkoopse Plassen, waar de Coöperatieve Vissersvereniging Nieuwkoop-Noorden ( Nieuwkoop-Noorden ) al in overwegende mate met goedkeuring van verweerder visrechten huurt en een toonaangevend visbeleid voert. Nu de door Nieuwkoop-Noorden gevoerde visserij niet door de huurovereenkomsten kan worden belemmerd of doorkruist, zou het bezwaar van eiseres, indien het niet niet-ontvankelijk zou zijn geweest, ongegrond zijn verklaard, aldus verweerder.
2. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte tot niet-ontvankelijkverklaring heeft geconcludeerd. De primaire besluiten zijn volgens eiseres door verweerder niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Navraag bij verweerder heeft uitgewezen, aldus eiseres, dat de voorgeschreven wijze van bekendmaken bestaat uit het toezenden van het besluit aan zowel de betrokken partijen als aan de belanghebbende. Hoewel eiseres bij verweerder als belanghebbende bekend is, heeft verweerder eiseres niet als belanghebbende over de primaire besluiten geïnformeerd. Eiseres stelt dat zij eind april 2017 voor het eerst, mondeling via Nieuwkoop-Noorden , van de gedeeltelijke goedkeuring van de huurovereenkomsten visserij op de hoogte is geraakt en dat zij op 2 mei 2017 van verweerder een uitnodiging ontving voor de hoorzitting op 19 mei 2017 inzake het bezwaar van Nieuwkoop-Noorden tegen de primaire besluiten. Eisers bezwaar per e-mail, op 5 mei 2017, is daarmee volgens eiseres wel tijdig ingediend.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Het betoog van eiseres dat de primaire besluiten door verweerder niet op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt, slaagt niet. De primaire besluiten van 2 december 2016 zijn op aanvraag genomen en tot de aanvragers gerichte besluiten. Zulke besluiten dienen op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb te worden bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager, waarbij deze toezending de bekendmaking vormt die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepalend is voor de aanvang van de termijn. Voor de bekendmaking van dit besluit is niet vereist dit aan derden zoals eiser te verzenden, nu hij niet de aanvrager is van dit besluit en hij evenmin behoort tot de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bedoelde belanghebbenden. Het besluit is immers niet tot hem gericht. Dat eiser belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de primaire besluiten en daartegen bezwaar kan maken, hetgeen tussen partijen niet in geschil is, doet aan het vorenstaande niet af (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling van 25 april 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA3737). Dat verweerder eiseres in andere zaken wel van het primaire besluit op de hoogte heeft gesteld, zoals eiseres stelt, doet aan het voorgaande niet af.
Verweerder concludeert terecht dat, nu de primaire besluiten op 20 december 2016 door toezending aan de aanvragers zijn bekend gemaakt, de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op 21 december 2016 is aangevangen en zes weken later op 1 februari 2017 is geëindigd. Nu eiseres haar bezwaarschrift op 5 mei 2017 heeft ingediend, heeft zij de bezwaartermijn overschreden.
4.2
Verweerders standpunt dat gesteld noch gebleken is dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, volgt de rechtbank niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 21 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX9076, dient een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het verlenen van een vergunning waarvan geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, niet schriftelijk op de hoogte is gesteld, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt of had kunnen raken, zijn bezwaren kenbaar te maken. Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat eiseres nog in haar bezwaarschrift van 5 mei 2017, noch tijdens de hoorzitting van 19 mei 2017, heeft gesteld dat en zo ja, wanneer, zij na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van de primaire besluiten op de hoogte is geraakt of had kunnen raken. Derhalve, zo stelt verweerder, heeft verweerder geen rekening kunnen houden met de stelling van eiseres in beroep, dat zij pas eind april 2017 met de primaire besluiten bekend is geworden. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Onderaan het e-mailbericht waarbij eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten heeft zij gesteld: “Hadden wij bij het aangaan van deze overeenkomst op de hoogte geweest van de goedkeuring van deze overeenkomst hadden wij hiertegen ook zeker, om zelfde bovenstaande redenen, hiertegen bezwaar gemaakt.” Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen te vragen wanneer eiseres op de hoogte is geraakt van de primaire besluiten. Nu verweerder niet heeft weersproken dat eiseres eerst eind april op de hoogte is geraakt van de primaire besluiten en eiseres binnen twee weken daarna haar bezwaren kenbaar heeft gemaakt, is de termijnoverschrijding verschoonbaar en heeft verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is gegrond
en het bestreden besluit komt, voor zover daarin het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard, voor vernietiging in aanmerking. Hoewel verweerder het bezwaar ook inhoudelijk heeft behandeld, ziet de rechtbank geen mogelijkheid voor finale afdoening van het geschil, omdat eiser ter zitting nieuwe informatie heeft ingebracht en ook de derde-belanghebbenden bij de inhoudelijke beoordeling moeten worden betrokken.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 333,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.