ECLI:NL:RBDHA:2018:2153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
SGR 17/5448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen goedkeuring huurovereenkomsten visrecht niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke geschil tussen de Coöperatieve Vissersvereniging Nieuwkoop-Noorden (eiseres) en de Kamer voor de Binnenvisserij (verweerder). Eiseres had bezwaar aangetekend tegen de goedkeuring van twee huurovereenkomsten visrecht, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Eiseres had op 21 februari 2017 bezwaar ingediend tegen de primaire besluiten van 2 december 2016, maar de rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 1 februari 2017 was geëindigd. Eiseres stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij pas op 20 februari 2017 op de hoogte was geraakt van de besluiten. De rechtbank verwierp dit standpunt, omdat eiseres op 5 januari 2017 al op de hoogte had kunnen zijn van de goedkeuring van de huurovereenkomsten. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/5448

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2018 in de zaak tussen

Coöperatieve Vissersvereniging Nieuwkoop-Noorden, te Noorden, eiseres

en

Kamer voor de Binnenvisserij, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Mul).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de huurovereenkomst visrecht tussen [persoon 1] als verhuurder en [bedrijf X] als huurder in meerdere gedeelten van de rivier de Meije in de gemeente Nieuwkoop gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk goedgekeurd op grond van artikel 29 van de Visserijwet 1963 (de Visserijwet).
Bij besluit van 2 december 2016 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de huurovereenkomst visrecht tussen [persoon 2] als verhuurder en [bedrijf X] als huurder in meerdere gedeelten van de rivier de Meije in de gemeente Nieuwkoop goedgekeurd op grond van artikel 29 van de Visserijwet.
Eiseres heeft op 21 februari 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2, voor zover daarbij de huurovereenkomsten zijn goedgekeurd.
Bij besluit van 19 mei 2017, verzonden aan partijen op 30 juni 2017 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2018. Namens eiseres zijn verschenen [persoon 3], voorzitter, en [persoon 4], secretaris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten primair niet-ontvankelijk verklaard, wegens te late indiening van het bezwaarschrift. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is volgens verweerder geen sprake. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de besluiten tot gedeeltelijke goedkeuring van de huurovereenkomsten visrecht ten aanzien van meerdere gedeelten van de rivier de Meije op goede gronden zijn genomen, nu het water van de rivier de Meije niet in open verbinding staat met het water in de Nieuwkoopse Plassen, waar eiseres al in overwegende mate met goedkeuring van verweerder visrechten huurt en een toonaangevend visbeleid voert. Nu de door eiseres gevoerde visserij niet door de huurovereenkomsten kan worden belemmerd of doorkruist, zou het bezwaar van eiseres, indien het niet niet-ontvankelijk zou zijn geweest, ongegrond zijn verklaard, aldus verweerder.
2. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte tot niet-ontvankelijkverklaring heeft geconcludeerd. De primaire besluiten zijn volgens eiseres door verweerder niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Navraag bij verweerder heeft uitgewezen, aldus eiseres, dat de voorgeschreven wijze van bekendmaken bestaat uit het sturen van het besluit aan partijen en overige belanghebbenden voor zover bekend bij verweerder. Hoewel er volgens eiseres vanuit mag worden gegaan dat eiseres bij verweerder als belanghebbende bekend is, heeft verweerder eiseres niet als belanghebbende over de primaire besluiten geïnformeerd. Eiseres bestrijdt voorts verweerders standpunt dat uit een e-mail van verweerder, in de persoon van [persoon 3], aan [persoon 5] van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van 5 januari 2017, blijkt dat eerstgenoemde al op die datum van de gedeeltelijke goedkeuring van de huurovereenkomsten visrecht op de hoogte was dan wel had kunnen zijn en dat eiseres dus – ingevolge vaste jurisprudentie – binnen twee weken na 5 januari 2017 zijn bezwaren kenbaar had moeten maken. Eiseres stelt dat [persoon 3] de documenten op grond waarvan [persoon 6] stelde te mogen vissen niet heeft gezien en dat hij dus ook niet heeft kunnen vaststellen of het hierbij om door verweerder goedgekeurde huurovereenkomsten ging. Dat dit het geval was, is eiseres naar eigen zeggen pas duidelijk geworden toen [persoon 3], na het inwinnen van advies bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, op 20 februari 2017 telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder en hij van de primaire besluiten op de hoogte is gesteld. Eiseres stelt voorts dat zij een juiste beslissing heeft genomen door eerst het Ministerie van Economische zaken te benaderen, nu de recent gewijzigde Regeling grote Vistuigen daarvan afkomstig is en het ministerie dus wellicht hierin van betekenis kon zijn. De door verweerder genoemde termijn van twee weken voor het indienen van bezwaar ging daarom volgens eiseres pas op 20 februari 2017 lopen, waarmee het bezwaarschrift van 21 februari 2017 tijdig is ingediend. In reactie op verweerders subsidiaire standpunt voert eiseres aan dat de rivier de Meije wel in open verbinding staat met het water in de Nieuwkoopse Plassen en dat de goedgekeurde huurovereenkomsten dus wel degelijk resulteren in een belemmering van de door eiseres gevoerde visserij.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Het betoog van eiseres dat de primaire besluiten door verweerder niet op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt, slaagt niet. De primaire besluiten van 2 december 2016 zijn op aanvraag genomen en tot de aanvragers gerichte besluiten. Een dergelijk besluit dient op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb te worden bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager, waarbij deze toezending de bekendmaking vormt die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepalend is voor de aanvang van de termijn. Voor de bekendmaking van dit besluit is niet vereist dit aan derden zoals eiseres te verzenden, nu zij niet de aanvrager is van dit besluit en zij evenmin behoort tot de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bedoelde belanghebbenden. Het besluit is immers niet tot eiseres gericht. Dat eiseres belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de primaire besluiten en daartegen bezwaar kan maken, hetgeen tussen partijen niet in geschil is, doet aan het vorenstaande niet af (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 april 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA3737).
Verweerder concludeert terecht dat, nu de primaire besluiten op 20 december 2016 door toezending aan de aanvragers zijn bekend gemaakt, de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt ingevolge artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:8, van de Awb op 21 december 2016 is aangevangen en zes weken later op 1 februari 2017 is geëindigd. Nu eiseres haar bezwaarschrift op 21 februari 2017 heeft ingediend, heeft zij deze termijn overschreden.
4.2
Het betoog van eiseres dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, slaagt evenmin. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 21 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX9076) dient een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het verlenen van een vergunning waarvan geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, niet schriftelijk op de hoogte is gesteld, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt of had kunnen raken, zijn bezwaren kenbaar te maken. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres, blijkens in bezwaar overgelegde stukken, op 5 januari 2017 van de (gedeeltelijke) goedkeuring van de huurovereenkomsten visrecht bij de primaire besluiten op de hoogte was dan wel had kunnen zijn. Uit deze stukken blijkt dat [persoon 6] op 4 januari 2017 aan een politieagent de primaire besluiten 1 en 2 heeft getoond, om te voorkomen dat hij bij het uitzetten van fuiken in het betreffende deel van de rivier de Meije van stroperij zou worden beticht. Uit deze stukken blijkt ook dat deze informatie op 5 januari 2017, via een medewerker van de gemeente Nieuwkoop, [persoon 3] heeft bereikt. Onder de betreffende stukken bevindt zich voorts een e-mailbericht dat [persoon 3] nog diezelfde dag naar aanleiding van voornoemde informatie aan [persoon 5] van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft gestuurd. In dit bericht schrijft [persoon 3] onder meer: “De Visser die in de mail genoemd wordt ken ik persoonlijk niet. Ik heb dus ook de betreffende documenten die deze man bij de politie getoond heeft niet gezien. Ik weet dus niet of deze gewaarmerkt zijn door de Kamer van de Binnenvisserij, ik neem echter aan van wel.” Uit het voorgaande maakt de rechtbank net als verweerder op dat [persoon 3] al op 5 januari 2017 van de primaire besluiten 1 en 2 op de hoogte was dan wel had kunnen zijn.
Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk kunnen maken dat zij haar bezwaar zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van haar kon worden verwacht, heeft ingediend. Het standpunt van eiseres dat zij een juiste beslissing heeft genomen door eerst het Ministerie van Economische zaken te benaderen, volgt de rechtbank niet. Niet valt in te zien waarom eiseres niet meteen op 5 januari 2017 een (pro forma) bezwaarschrift heeft ingediend met het verzoek om later, wanneer zij over de primaire besluiten als zodanig kon beschikken, de gronden van het bezwaar te mogen indienen of aanvullen. Het standpunt van [persoon 3] ter zitting dat hij niet in zijn hoedanigheid van voorzitter van Coöperatieve Vissersvereniging Nieuwkoop-Noorden, maar vanwege zijn werk als opsporingsambtenaar (boa) over het bezoek van [persoon 6] aan de politie is ingelicht, en dat hij zijn ambt van boa feitelijk heeft misbruikt door op grond van deze informatie contact op te nemen met het Ministerie van Economische Zaken, slaagt evenmin. Van doorslaggevend belang acht de rechtbank dat [persoon 3], in welke hoedanigheid ook, sinds 5 januari 2017 van de primaire besluiten op de hoogte was dan wel had kunnen zijn, zodat hij namens eiseres binnen twee weken daarna bezwaar had moeten indienen. Van verschoonbare termijnoverschrijding is derhalve geen sprake.
4.3
Nu verweerder het bezwaar van eiseres op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard, behoeven verweerders subsidiaire standpunt en de daartegen door eiseres aangevoerde beroepsgronden geen bespreking.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.