ECLI:NL:RBDHA:2018:2294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
NL18.1289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Ghrib
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van homoseksuele Cubaan wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Cubaanse eiser die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, geboren in 1998, heeft de Cubaanse nationaliteit en is homoseksueel. Hij heeft aangevoerd dat hij in Cuba wordt vervolgd vanwege zijn seksuele geaardheid, met name door de politie, die hem zou hebben lastiggevallen en hem meerdere boetes en aanhoudingen heeft opgelegd. De eiser vreesde bij terugkeer naar Cuba voor een gevangenisstraf en een schending van zijn mensenrechten, zoals vastgelegd in artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van de eiser op 18 januari 2018 had afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van vervolging. Hoewel de rechtbank de identiteit, nationaliteit en homoseksuele geaardheid van de eiser geloofwaardig achtte, was er onvoldoende bewijs dat de aanhoudingen en boetes verband hielden met zijn seksuele geaardheid. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade zou lopen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De eiser had niet aangetoond dat de boetes en aanhoudingen structureel waren en dat deze voortkwamen uit zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser Cuba op een gecontroleerde manier had kunnen verlaten, wat zijn claims over de dreigende gevangenisstraf ongeloofwaardig maakte. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K.S. van Wezel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Cubaanse nationaliteit.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is homoseksueel. Vanaf het moment dat hij, drie jaar geleden, een relatie kreeg met een man uit Panama wordt hij door de politie lastig gevallen. Hij heeft ongeveer 10 boetes gekregen, is 7 a 8 keer door de politie aangehouden en vastgezet en heeft ongeveer 20 oproepen van de politie ontvangen. Bij terugkeer vreest hij voor de tenuitvoerlegging van de nog openstaande boetes en het verblijf in een gevangenis, het in angst leven en het nooit openlijk zichzelf kunnen zijn in Cuba. Hij heeft hier verder ook asiel aangevraagd omdat hij zich hier kan ontwikkelen en hij hier wil studeren en omdat hij zijn moeder en familie wil helpen, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31 van de Vw de aanvraag als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiseres worden door verweerder onderscheiden:
- de identiteit en nationaliteit;
- homoseksuele geaardheid;
- aanhoudingen, boetes en oproepen;
- de grond van de aanhoudingen, boetes en oproepen houdt verband met de homoseksuele geaardheid;
- thans dreigende gevangenisstraf vanwege de nog openstaande boetes en het geen gehoor hebben gegeven aan de laatste oproep.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en homoseksuele geaardheid van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft ook geloofwaardig geacht dat eiser wel eens is aangehouden, een boete opgelegd heeft gekregen en een oproep heeft ontvangen. Eiser heeft echter de hoeveelheid boetes en het aantal aanhoudingen en oproepen niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft verder ongeloofwaardig geacht dat de aanhoudingen, boetes en oproepen verband houden met de homoseksuele geaardheid van eiser en dat thans een gevangenisstraf dreigt.
Ten aanzien van eiser is er volgens verweerder geen sprake van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. De enkele omstandigheid dat eiser homoseksueel is, is daarvoor onvoldoende. Voorts blijkt uit de door eiser overgelegde oproepen noch uit de verklaringen van eiser een situatie waarin sprake is van zodanig profilering in negatieve zin dat gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat hij veelvuldig in contact is gekomen met de politie, als gevolg van zijn openlijke relatie met een man. Verweerder heeft hem ten onrechte verweten daarvan niet meer bewijzen te hebben overgelegd dan hij reeds heeft gedaan. Hij is bezig de bewijzen alsnog te krijgen. Voorts betoogt eiser dat uit de omstandigheid dat hij vele boetes heeft ontvangen blijkt dat er sprake is van structurele vormen van vervolging die relevant is in het Vluchtelingenverdrag. Ook heeft verweerder miskend dat hij, nu hij in Nederland is, in Cuba bij verstek zal worden veroordeeld waarbij de kosten oplopen en hem mogelijk een gevangenisstraf zal worden opgelegd. Als hij in Cuba de gevangenis in moet, levert dat, in combinatie met zijn homoseksualiteit, een schending op als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser met het overleggen van drie van de gestelde twintig oproepen zijn problemen in Cuba niet afdoende heeft onderbouwd. In de drie oproepen staat niet waarom hij zich bij het politiebureau heeft moeten melden. Ook heeft eiser geen afschriften van de boetes of aanhoudingen overgelegd. Anders dan eiser stelt heeft verweerder dit eiser wel mogen verwijten. Het is immers aan eiser zijn asielaanvraag zoveel mogelijk te onderbouwen. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser over de boetes, oproepen en aanhoudingen geen geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft er daartoe terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard niet precies te weten hoe vaak hij heeft vastgezeten en wanneer dit voor het laatst was. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat, nu eiser de boetes niet heeft overgelegd, eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de boetes heeft gekregen. Ook heeft hij op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij de boetes zou hebben gekregen wegens zijn seksuele geaardheid. Verweerder heeft bij de beoordeling mogen betrekken dat eiser nooit over het verkrijgen van de boetes heeft geklaagd bij de autoriteiten. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een structurele vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Voor zover eiser vreest dat hij bij verstek zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf overweegt de rechtbank dat verweerder er niet ten onrechte op heeft gewezen dat niet kan worden uitgesloten dat eiser wel aan de laatste oproep van 22 september 2017 gehoor heeft gegeven en dat hij de boetes heeft betaald. Eiser heeft immers, ondanks de gestelde openstaande boetes, Cuba zonder problemen of verhindering op officiële en gecontroleerde wijze op 23 december 2017 kunnen verlaten. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken dat de nog openstaande boetes reeds zijn omgezet in een gevangenisstraf of dat hij reeds problemen heeft ondervonden omdat hij geen gehoor zou hebben gegeven aan zijn laatste oproep van 22 september 2017. Op de laatste oproep staat immers dat hem bij niet verschijnen een boete kan worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de dreigende gevangenisstraf niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De ter zitting door eiser naar voren gebrachte stelling dat de politie gisteren bij zijn vader is langs geweest, is niet onderbouwd en kan daarom niet leiden tot een gegrond beroep.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.