ECLI:NL:RBDHA:2018:2294
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. Ghrib
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van homoseksuele Cubaan wegens onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Cubaanse eiser die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, geboren in 1998, heeft de Cubaanse nationaliteit en is homoseksueel. Hij heeft aangevoerd dat hij in Cuba wordt vervolgd vanwege zijn seksuele geaardheid, met name door de politie, die hem zou hebben lastiggevallen en hem meerdere boetes en aanhoudingen heeft opgelegd. De eiser vreesde bij terugkeer naar Cuba voor een gevangenisstraf en een schending van zijn mensenrechten, zoals vastgelegd in artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van de eiser op 18 januari 2018 had afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van vervolging. Hoewel de rechtbank de identiteit, nationaliteit en homoseksuele geaardheid van de eiser geloofwaardig achtte, was er onvoldoende bewijs dat de aanhoudingen en boetes verband hielden met zijn seksuele geaardheid. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade zou lopen.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De eiser had niet aangetoond dat de boetes en aanhoudingen structureel waren en dat deze voortkwamen uit zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser Cuba op een gecontroleerde manier had kunnen verlaten, wat zijn claims over de dreigende gevangenisstraf ongeloofwaardig maakte. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.