ECLI:NL:RBDHA:2018:2299
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake kinderopvangtoeslag in het licht van detentie en termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die in detentie zat, en de Belastingdienst/Toeslagen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Belastingdienst waarin de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2013 definitief was vastgesteld op € 0. De eiser ontving op 16 maart 2017 een mededeling over een terug te vorderen bedrag van € 33.970,00, waartegen hij bezwaar indiende. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De eiser stelde dat zijn detentie de reden was voor de termijnoverschrijding en dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.
De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat de eiser in detentie zat, niet leidde tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de eiser was om een zaakwaarnemer aan te wijzen die zijn post kon beheren tijdens zijn detentie. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat de termijnoverschrijding hem niet kon worden toegerekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Belastingdienst om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.