ECLI:NL:RBDHA:2018:2336
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verlenging van ontheffingen voor pluimvee- en varkenshouders in kort geding
In deze zaak vorderden verschillende belangenorganisaties en agrarische ondernemingen, waaronder de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland en de Producenten Organisatie Varkenshouderij, de Staat der Nederlanden om de POR I- en POR II-regeling te verlengen. Deze regelingen boden ontheffingen voor pluimvee- en varkenshouders met betrekking tot de Meststoffenwet. De eiseressen stelden dat de beëindiging van deze ontheffingen hen zou schaden, omdat zij afhankelijk waren van de ontheffingen voor hun bedrijfsvoering. De Staat had echter besloten om de ontheffingen niet te verlengen, wat leidde tot de vordering in kort geding.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseressen niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen. De rechter stelde vast dat de pluimvee- en varkenshouders op basis van de Meststoffenwet nieuwe ontheffingen konden aanvragen. Dit betekende dat de eiseressen niet in hun vordering konden worden ontvangen, omdat er een alternatieve rechtsgang openstond. De rechter benadrukte dat de belangenorganisaties, die als eiser optraden, niet konden worden ontvangen in hun vorderingen, omdat zij niet voldeden aan de vereisten van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek. De rechter wees ook op de mogelijkheid voor de eiseressen om bezwaar te maken tegen een eventuele afwijzing van hun aanvraag voor nieuwe ontheffingen bij de bestuursrechter.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiseressen prematuur waren, omdat het nog onduidelijk was of de bestuursrechter nieuwe ontheffingen zou verlenen. De eiseressen werden veroordeeld in de kosten van het geding, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 maart 2018.