ECLI:NL:RBDHA:2018:235

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
NL17.14906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Armeense nationaliteit bezittende man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 9 januari 2018 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser stelde dat hij kwetsbaar was vanwege zijn geestelijke toestand en dat dit door de Staatssecretaris erkend diende te worden. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op basis van de Dublinverordening en de bijbehorende regelgeving had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat de medische voorzieningen in Italië niet adequaat zouden zijn voor zijn situatie.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij zonder aanvullende garanties niet adequaat behandeld zou kunnen worden in Italië. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende waarborgen had gegeven dat eiser na overdracht aan Italië de benodigde medische zorg zou ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.14906

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.14907, plaatsgevonden op 9 januari 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1989 en dat hij de Armeense nationaliteit bezit.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening).
Uit Eurodac is verweerder gebleken dat eiser op 21 maart 2017 in België een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit onderzoek in EU-VIS is verweerder voorts gebleken dat Italië aan eiser een Schengenvisum heeft verleend, geldig van 12 februari 2017 tot 7 maart 2017. Navraag door verweerder in België heeft voorts uitgewezen dat België op 18 april 2017 een overnameverzoek bij Italië heeft ingediend en dat dit verzoek op 19 juli 2017 middels een fictief akkoord is aanvaard.
Op basis van voornoemde bevindingen heeft verweerder bij Italië een verzoek ingediend om terugname op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk aan aanvaarding van het terugnameverzoek.
Eiser stelt dat hij vanwege zijn geestelijke toestand moet worden gezien als een kwetsbaar persoon (als bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland (nr. 29217/12, www.echr.coe.int) en dat dit door verweerder wordt erkend. Dat eiser eerder niet met medische stukken heeft onderbouwd dat hij onder behandeling staat, hetgeen op zichzelf bezien ook niet door verweerder wordt betwist, hangt volgens eiser samen met het feit dat hij niet bij zijn gemachtigde is verschenen voor het nabespreken van het voornemen, juist omdat hij op dat moment een afspraak met zijn behandelaars had. Ter nadere onderbouwing van zijn (intensieve) behandeling, heeft eiser in beroep alsnog een aantal afsprakenkaarten overgelegd, waaruit blijkt dat hij in de periode van 25 september 2017 tot 21 december 2017 elf afspraken had bij de Spoedeisende Psychiatrie van de GGZ te [plaats] en op 15 december 2017 een afspraak bij het GCA. Verder heeft eiser in beroep ter onderbouwing van zijn kwetsbaarheid en behandeling overgelegd een kopie van zijn patiëntdossier bij de medische dienst in zijn AZC. Hieruit blijkt volgens eiser onder meer dat bij hem complexe ptss is vastgesteld en dat hij medicatie gebruikt. De samenvatting van verweerder van de door eiser bij zijn aanvraag overgelegde medische stukken uit Armenië is volgens eiser te summier. Verweerder omschrijft het daarin omschreven complex van factoren als een “light degree of mental retardation”, terwijl volgens eiser uit het document blijkt van een hele serie van aspecten van zijn geestelijke toestand, die aannemelijk maakt, mede gelet op de behandeling van eiser, dat er bij overdracht van eiser aan Italië mogelijk een crisis dreigt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) maakt verweerder terughoudend gebruik van deze bevoegdheid. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder geldt als uitgangspunt dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat.
Eiser is hierin niet geslaagd. Hoewel eiser in beroep alsnog stukken heeft ingediend waaruit blijkt dat hij onder medisch/psychische behandeling staat, heeft hij nog altijd geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zonder het verkrijgen van aanvullende garanties over passende voorzieningen van de Italiaanse autoriteiten behandeling in zijn geval niet adequaat in Italië kan plaatsvinden. Noch heeft eiser aannemelijk gemaakt dat Nederland het aangewezen behandelland voor eiser is.
Buiten beschouwing gelaten of de door verweerder gegeven samenvatting van de door eiser overgelegde medische stukken uit Armenië summier is, acht de rechtbank voorts van belang dat verweerder op grond van die stukken wel aanneemt dat eiser een kwetsbaar persoon is en dat er daarom bij overdracht van eiser aan Italië zal worden gehandeld conform artikel 32 van de Dublinverordening. Door Italië bij de overdracht van eiser informatie te verstrekken over zijn medische situatie, waarborgt verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat eiser ook na overdracht aan Italië de benodigde voorzieningen zal ontvangen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dient er voorts vanuit te worden gegaan dat indien de Italiaanse autoriteiten verweerder informeren dat zij op dat moment niet aan eisers behoeften kunnen voldoen, de feitelijke overdracht zal worden opgeschort. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1258). Eisers betoog slaagt niet.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2018.
griffier
Rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel