In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen My Flame Lifestyle B.V. en de Staat der Nederlanden. My Flame, een bedrijf dat zich bezighoudt met de productie en verkoop van woonaccessoires, vorderde de verstrekking van beeldopnames die door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waren gemaakt tijdens een onderzoek naar de veiligheid van hun product, de 'candle bags'. De NVWA had eerder geconstateerd dat deze producten een gevaar voor de veiligheid konden opleveren. My Flame betwistte de bevindingen van de NVWA en stelde dat zij recht had op de beeldopnames om haar verweer te onderbouwen en haar product te verbeteren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van My Flame niet toewijsbaar waren. De rechter stelde vast dat er een andere procedure, namelijk een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), beschikbaar was voor My Flame om de gewenste informatie te verkrijgen. De rechter benadrukte dat de civiele rechter niet de juiste instantie was om in deze kwestie te beslissen, aangezien de bestuursrechter de aangewezen rechter is voor dergelijke geschillen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van My Flame af en veroordeelde haar in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de scheiding tussen civiel en bestuursrecht en bevestigt dat de bestuursrechter de juiste instantie is voor geschillen die voortvloeien uit bestuursrechtelijke besluiten, zoals die van de NVWA.