ECLI:NL:RBDHA:2018:2650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor renovatie en uitbreiding gemeentelijk monument

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Katwijk. De vergunning betreft de renovatie, verbouwing en uitbreiding van een gemeentelijk monument, gelegen op het perceel [adres] in [plaats]. Eisers, bewoners in de nabijheid van het monument, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij van mening zijn dat de plannen in strijd zijn met de Welstandsnota en de Erfgoedverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 13 februari 2017 heeft ingediend en dat het college op 5 april 2017 de vergunning heeft verleend. Na het indienen van bezwaren door eisers, heeft het college op 21 september 2017 het bestreden besluit genomen, waarin de bezwaren ongegrond zijn verklaard. Tijdens de zitting op 8 februari 2018 zijn eisers, de gemachtigden van verweerder en de vergunninghouder verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij in de directe nabijheid van het monument wonen en zicht hebben op het gebouw. De rechtbank heeft vervolgens de beroepsgronden van eisers beoordeeld, waarbij zij concludeert dat de adviezen van de welstandscommissie en de erfgoedcommissie aan het bestreden besluit ten grondslag mochten worden gelegd. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid tot de verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen komen, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/7152

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 maart 2018 in de zaak tussen

[persoon 1], [persoon 2], [persoon 3], [persoon 4], [persoon 5], [persoon 6], [persoon 7], te [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. J.C. Ellerman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigden: mr. D.O. Bogers, ir. J.H.A. Roelofs en drs. E. van Es).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [plaats], vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. J.A. Dupree).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor renovatie, verbouwing en uitbreiding van het gebouw op het perceel [adres] in [plaats] (bekend als ‘[naam perceel]’).
Bij besluit van 21 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn bij afzonderlijke brief ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghouder heeft een schriftelijke reactie op het beroep gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Eisers [persoon 2], [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 6] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [persoon 8].

Overwegingen

1.1.
Vergunninghouder heeft op 13 februari 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd. De aanvraag ziet op de renovatie, verbouwing en uitbreiding van het gebouw ‘[naam perceel]’, zijnde een gemeentelijk monument, op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel).
1.2.
De gevraagde vergunning betreft de volgende activiteiten: het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en het wijzigen van een gemeentelijk monument, zoals bedoeld in respectievelijk artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.10 en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdelen 1 en 9 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 2.18 van de Wabo in samenhang met artikel 10, tweede lid, van de Erfgoedverordening Gemeente Katwijk (Erfgoedverordening).
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten en de motivering van dit besluit gewijzigd en aangevuld. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit gold een nieuw bestemmingsplan. Met dit nieuwe plan zijn de voorgestelde muur rondom ‘[naam perceel]’ en de voorgestelde kelder in strijd. Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor, besloten om af te wijken van het bestemmingsplan met betrekking tot de kelder als bijbehorend bouwwerk. Voorts heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II bij het Bor, besloten om af te wijken van het bestemmingsplan met betrekking tot de muur. Verweerder acht dit aanvaardbaar, omdat sprake is van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet hoger dan 10 meter en met een oppervlakte van niet meer dan 50 vierkante meter. Voorts hebben de Erfgoedcommissie en de Stadsbouwmeester (de welstandscommissie) op respectievelijk 24 juli 2017 en 2 augustus 2017 een aanvullend advies uitgebracht, welk advies aan de motivering van het bestreden besluit is toegevoegd.
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of alle eisers belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge dit artikel wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient de betrokkene een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het betreffende besluit. Voor alle eisers, met uitzondering van [persoon 3], geldt dat zij aan [straat 1] wonen, in de directe nabijheid van het gebouw ‘[naam perceel]’. Zij hebben vanuit hun woning zicht op het gebouw. Daarom dienen zij naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbenden te worden aangemerkt. De rechtbank heeft voorts ter zitting vastgesteld dat [persoon 3], die woonachtig is op de [verdieping] in een appartementengebouw aan de [straat 2], eveneens vanuit zijn woning zicht heeft op ‘[naam perceel]’, zodat ook hij als belanghebbende moet worden aangemerkt.
4. De beroepsgronden van eisers zien op de adviezen inzake welstand van de stadsbouwmeester van de gemeente Katwijk en van de Erfgoedcommissie die naar hun mening niet aan het bestreden besluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Het advies van de stadsbouwmeester is volgens eisers in strijd met de Welstandsnota Katwijk 2012, voor zover betrekking hebbend op [plaats] en [plaats] (Welstandsnota). Het plaatsen van een omvangrijke dakopbouw is in strijd met de specifieke welstandscriteria voor monumenten. Voorts achten eisers het onbegrijpelijk dat de Erfgoedcommissie in strijd met haar eigen oorspronkelijke uitgangspunt uiteindelijk akkoord is gegaan met een dakopbouw van deze omvang. Daarbij is ook van belang dat op geen enkele manier de wezenlijk geachte transparantie van de dakopbouw wordt gewaarborgd, aldus eisers.
5.1.
Verweerder stelt zich blijkens het verweerschrift in de eerste plaats op het standpunt dat het beroep van eisers ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, kort gezegd omdat de Welstandsnota en de Erfgoedverordening niet strekken tot bescherming van hun belangen.
5.2.
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
5.3.
Artikel 10 van de Erfgoedverordening en de in dit geval relevante beoordelingscriteria van de Welstandsnota, die specifiek betrekking hebben op monumenten, strekken tot bescherming van de monumentale waarden van als beschermd monument aangewezen panden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een aangewezen beschermd monument wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Erfgoedverordening en de Welstandsnota beogen te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. In dat geval is dat algemeen belang niet te onderscheiden van de individuele belangen van deze burgers. Gelet op de ligging van de woningen van eisers nabij [naam perceel] en de omstandigheid dat zij vanuit hun woningen zicht hebben op [naam perceel] doet een verwevenheid zoals hiervoor bedoeld zich in hun geval voor. Artikel 8:69a van de Awb staat naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1757.
6.1.
Eisers voeren aan dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
6.2.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
6.3.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3294) dat verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandtoetsing bij hem berust, in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen aan een welstandsadvies. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
6.4.
In de Welstandsnota zijn, voor zover relevant, de volgende criteria, voor monumenten opgenomen:

“Massa en vorm

- Wanneer er sprake is van een duidelijke hiërarchie in de hoofdvorm van het gebouw, dient deze gehandhaafd te blijven.
- Het silhouet van het gebouw dient in stand te blijven, grote aan- en opbouwen zijn niet toegestaan.
- Behouden van authentieke detailleringen, ornamenten en gevelversieringen.
- Behoud van stijlkenmerken.

Detaillering, kleur en materiaal

- Behouden van authentieke detailleringen, ornamenten en gevelversieringen.
- Detaillering dient in harmonie met het gebouw en omgeving, gevarieerd en zorgvuldig toe te worden gepast.
- Bij renovatie, aan- of verbouw de stijl afstemmen op het bestaande gebouw, hierbij is het interpreteren van historische kenmerken naar hedendaagse vormentaal mogelijk.
- Materiaalgebruik gelijk aan of vergelijkbaar met het bestaande. In principe geen kunststoftoepassingen, bij uitzondering kan kunststof worden toegestaan.
- Bij verbouw/renovatie, extra aandacht aan voegwerk en detaillering, behouden gaat voor vernieuwen.
- Het kleurgebruik dient aan te sluiten bij de kenmerkende kleuren van het bestaande gebouw.
- Toevoegingen en/of aanpassingen kunnen worden toegestaan mits deze ondergeschikt en omkeerbaar zijn.
6.5.
Eisers betogen dat de hoofdvorm en het silhouet worden aangetast en dat de opbouw onvoldoende transparantie borgt.
6.6
De rechtbank stelt vast dat de stadsbouwmeester aan de hierboven genoemde criteria heeft getoetst en uitvoerig heeft toegelicht waarom het bouwplan in overeenstemming wordt geacht met deze criteria. Verweerder heeft het betoog van eisers onder verwijzing naar de (nadere) adviezen van de stadsbouwmeester toereikend weerlegd. Volgens de stadsbouwmeester blijft het monument als zelfstandige eenheid in hoofdvorm en structuur herkenbaar, doordat de dakopbouw terugliggend (met een setback), eigentijds en glasachtig is vormgegeven. Hierdoor is het verschil tussen het oorspronkelijke monument en de nieuwe, niet monumentale onderdelen duidelijk afleesbaar. Het verschil in de vorm, detaillering en het kleur- en materiaal gebruik tussen het bestaande monument en de nieuwe uitbreiding versterkt de vorm, detaillering en het kleur- en materiaalgebruik van beide te onderscheiden gebouwdelen. Voorts is de verbouwing omkeerbaar omdat het bestaande gebouw ook zonder de nieuwe toevoeging kan blijven staan. Het ligt echter niet in de lijn der verwachtingen dat het monument in de oude staat zal worden teruggebracht.
6.7
De stadsbouwmeester heeft beargumenteerd uiteengezet dat de hoofdvorm van het gebouw gehandhaafd blijft, en dat de plaatsing van een qua omvang bescheiden en transparante opbouw op het oorspronkelijke gebouw niet in strijd is met de criteria van de Welstandsnota. Hoewel de rechtbank onderkent dat deze beoordeling een enigszins subjectief karakter heeft, ziet zij geen aanknopingspunten om de uitgevoerde toetsing voor onjuist te houden. Eisers hebben weliswaar bij wijze van second opinion een advies overgelegd van de commissie Welstand en Monumenten van de gemeente Delft, maar dit advies biedt geen steun voor de opvatting van eisers dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de Welstandsnota geldende criteria. In de second opinion worden wel enkele kanttekeningen geplaatst bij het bouwplan, maar het betreft geen afwijkende beoordeling op essentiële onderdelen van het bouwplan. De gemaakte opmerkingen zien uitsluitend op ondergeschikte onderdelen zoals ventilatieroosters, zonwering en de sterk horizontale indeling van de kozijnen. Wat de voorgestelde wijzigingen van het monument betreft, inclusief de dakopbouw, is ook de commissie Welstand en Monumenten van de gemeente Delft overwegend positief. Dit als second opinion door eisers ingebrachte advies biedt dan ook onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat verweerder het advies van de stadsbouwmeester van 2 augustus 2017 niet heeft kunnen overnemen.
6.8.
Verweerder heeft het welstandsadvies van de stadsbouwmeester dan ook aan zijn besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag mogen leggen. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
7.1.
Eisers stellen voorts dat verweerder niet heeft kunnen komen tot verlening van de omgevingsvergunning voor de wijziging van een gemeentelijk monument, omdat uit de van toepassing zijnde beoordelingscriteria volgt dat grote aan- en opbouwen niet zijn toegestaan.
7.2.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een monument als bedoeld in een zodanige verordening te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijke uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
7.3.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Erfgoedverordening is het verboden zonder vergunning van het college/bevoegd gezag:
a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een gemeentelijke monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Erfgoedverordening zendt het bevoegd gezag onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de erfgoedcommissie voor advies.
Ingevolge artikel 13 van de Erfgoedverordening kan de vergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
7.4.
Niet in geschil is dat het gebouw een monument is als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo en in artikel 1, onder a, sub 1, van de Erfgoedverordening. Ter beoordeling staat of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor het wijzigen van het monument verzet en of verweerder zich bij deze beoordeling heeft kunnen baseren op het advies van de Erfgoedcommissie.
7.5.
Verweerder heeft onder verwijzing naar het advies van de Erfgoedcommissie in het bestreden besluit gesteld dat met de voorgestelde dakopbouw het monumentale karakter van het gebouw niet wordt geschaad. Uit het advies van de Erfgoedcommissie en uit de reactie die deze commissie heeft gegeven op het beroepschrift van eisers blijkt dat eerdere versies van het bouwplan zijn voorgelegd en dat de commissie aanvankelijk geen voorstander was van een dakopbouw vanwege de omvang en impact daarvan. Het bouwplan is naar aanleiding van de opmerkingen van de commissie herhaaldelijk aangepast, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een positief advies. Volgens de Erfgoedcommissie blijven de structuur en de hoofdvorm van het gebouw intact. Het silhouet van het paviljoen zal duidelijk herkenbaar blijven, omdat de voorgestelde dakopbouw van een terughoudende omvang en geringe hoogte is, en deze door materiaalkeuze een transparant karakter heeft. De dakopbouw is gedeeltelijk in het vier meter hoge paviljoen verzonken, waardoor het twee meter boven het paviljoen uitsteekt, hetgeen minder is dan een verdiepingshoogte. Het vloeroppervlak van de dakopbouw is kleiner dan het huidige dakoppervlak van het paviljoen en de gevels van de opbouw springen terug ten opzichte van de gevels van het paviljoen. Door het gebruik van transparante en lichte materialen zal de dakopbouw een bescheiden en neutrale toevoeging zijn. De massieve vorm van het bakstenen paviljoen zal het aanzicht in hoge mate blijven domineren. Om deze reden is de commissie van mening dat geen sprake is van een grote aan- of opbouw.
7.6
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet op dit uitvoerig gemotiveerde advies heeft kunnen baseren. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen het verlenen van de vergunning die benodigd is om dit monument te wijzigen.
8. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid tot verlening van de in geding zijnde omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en
mr. B. Hammer, leden, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.