ECLI:NL:RBDHA:2018:2800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
NL18.2170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van minderjarige Afghaan afgewezen wegens ongeloofwaardig relaas

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser van Afghaanse nationaliteit. Eiser had op 19 maart 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij stelde dat hij door de Taliban was ontvoerd en door IS was gerekruteerd om als kindsoldaat te dienen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 31 januari 2018 afgewezen, omdat de verklaringen van eiser over zijn ontvoering en rekrutering niet geloofwaardig werden geacht. Tijdens de zitting op 1 maart 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft hij zijn verhaal gedaan met behulp van een tolk.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser onvoldoende details heeft gegeven over zijn ervaringen met de Taliban en IS, ondanks dat hij beweert gedurende acht maanden in handen van de Taliban te zijn geweest. De rechtbank oordeelt dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer informatie kan verstrekken over zijn verblijf bij de Taliban en de rekrutering door IS. Eiser heeft betoogd dat zijn jonge leeftijd, stotteren en traumatische ervaringen hem belemmerden in het geven van een gedetailleerd relaas, maar de rechtbank volgt hem hierin niet. De rechtbank concludeert dat de hoorzittingen zorgvuldig zijn afgenomen en dat er geen medische informatie is die zijn verklaringen ondersteunt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij ook geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.2170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 januari 2018 (het bestreden besluit).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Helmand. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Op 19 maart 2017 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. De Taliban zette de vader van eiser onder druk om eisers oom, die werkzaam is als officier bij het Afghaanse leger, aan hen over te dragen. Toen hij dat bleef weigeren, heeft de Taliban eiser meegenomen om hem militaire trainingen te geven en op te leiden tot kindsoldaat, om zo zijn vader verder onder druk te zetten. Nadat hij ongeveer acht maanden bij de Taliban was geweest, hebben zij hem ernstig mishandeld en in een bosachtig gebied voor dood achtergelaten. Hij is toen gevonden door een herder die hem naar het ziekenhuis heeft gebracht. In de periode dat eiser in het ziekenhuis lag, heeft IS de macht in zijn dorp overgenomen. Toen eiser terugkwam naar het dorp moest hij van IS naar de door hen opgerichte madrassa gaan, waar hij weer militaire trainingen kreeg. Op een zeker moment heeft IS hem opgedragen een zelfmoordaanslag te plegen. Dit was de directe aanleiding voor het vertrek van eiser uit Afghanistan.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers verklaringen over de ontvoering door de Taliban en de rekrutering door IS acht verweerder niet geloofwaardig.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers asielrelaas niet geloofwaardig is. Daartoe acht de rechtbank met name van belang dat eiser zowel over de ontvoering door de Taliban als over de rekrutering door IS zeer weinig heeft verklaard. Op veel van de gestelde vragen geeft eiser geen, dan wel zeer summier antwoord. Eiser weet vrijwel niets te vertellen over de periode dat hij bij de Taliban verbleef: zo weet hij de namen niet van de jongeren met wie hij samen reisde, weet hij niet hoe veel leden van de Taliban er in de kamer waren waar hij aankwam of hoe veel mensen van de Taliban de wapentrainingen verzorgden die hij dagelijks moest volgen. Nu eiser stelt gedurende acht maanden in handen van de Taliban te zijn geweest, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat van hem mag worden verwacht dat hij meer vragen weet te beantwoorden en meer details kan geven over deze periode. Ook ten aanzien van de problemen die eiser stelt van de zijde van IS te hebben ondervonden, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser te summier heeft verklaard. Ook hier gaat het om een periode van acht maanden, waarin hij zes dagen per week naar de madrassa ging. Van hem mag bijvoorbeeld verwacht worden dat hij kan vertellen hoe veel jongens er in zijn klas zaten en wie dat waren.
Eiser heeft in beroep betoogd dat vanwege een combinatie van factoren, te weten de traumatische ervaringen, zijn jonge leeftijd en het feit dat hij stottert, niet aan hem had mogen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende heeft verklaard. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Uit de rapporten van zowel het nader als het aanvullend gehoor blijkt dat de gehoren op een zorgvuldige wijze zijn afgenomen. Eiser heeft de ruimte gekregen om zijn verhaal te vertellen en de hoormedewerker heeft adequaat gereageerd als eiser aangaf druk te voelen en moeite te hebben met het vertellen van zijn verhaal vanwege het stotteren. Bovendien blijkt uit het advies van de Forensische Medische Maatschappij Utrecht van 3 april 2017 dat er geen sprake is van beperkingen die relevant zijn voor het horen of beslissen. Ook heeft eiser geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat er sprake zou zijn van psychische problematiek vanwege traumatische ervaringen.
Eiser heeft in beroep verder aangevoerd dat zijn asielrelaas past in hetgeen bekend is over Afghanistan in de periode dat hij daar verbleef. Hij verwijst daartoe naar het algemeen ambtsbericht Afghanistan van het ministerie van Buitenlandse Zaken van november 2016 en een rapport van Landinfo uit 2017 getiteld “Afghanistan: Taliban’s Intelligence and the intimidation campagne”. Dat eisers relaas zou passen binnen het beeld dat uit deze bronnen naar voren komt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het relaas geloofwaardig te maken. Het is immers aan eiser om zijn relaas middels zijn eigen verklaringen aannemelijk te maken.
Tot slot heeft eiser verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 23 januari 2018 (NL17.15549 en NL17.15551, niet gepubliceerd) waarbij voorlopige voorzieningen zijn toegewezen in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan. Eiser verzoekt de rechtbank, subsidiair, zijn zaak aan te houden in afwachting van de Afdelingsuitspraak. Nu onduidelijk is op welke termijn de Afdeling uitspraak zal doen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep van eiser aan te houden.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel