In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Syrische nationaliteit, die tevens de Russische nationaliteit claimt. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waarbij de identiteit en nationaliteit van de eiser centraal stonden. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Syrië wordt vervolgd vanwege zijn politieke activiteiten en zijn lidmaatschap van de Arbeiders Revolutie Partij, evenals zijn religieuze achtergrond als Druzen. Hij heeft ook de omstandigheden van zijn familieleden uiteengezet, die politiek actief zijn en in het verleden zijn vervolgd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn claim dat hij alleen de Syrische nationaliteit heeft, ook de Russische nationaliteit bezit. Dit is onderbouwd door informatie uit het EU-VIS, waaruit blijkt dat eiser eerder visa voor Hongarije heeft aangevraagd met zijn Russische paspoort. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser zich kan onttrekken aan de problemen in Syrië door zich in Rusland te vestigen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser over de risico's die hij in Rusland zou lopen, als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht ongegrond heeft verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Rusland te vrezen heeft voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.