ECLI:NL:RBDHA:2018:2904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
C/09/15/52 R en C/09/15/53 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het aanvullend salaris van de bewindvoerder in schuldsanering na beëindiging

In deze zaak betreft het de beoordeling van het aanvullend salaris van de bewindvoerder in het kader van de schuldsanering van twee schuldenaren, geboren in 1966 en 1971. De rechtbank had eerder op 22 januari 2015 de schuldsaneringsregeling uitgesproken en mr. D. Nobel benoemd tot rechter-commissaris. De bewindvoerder, mr. P.A. Loeff, diende een verzoek in voor vaststelling van het aanvullend salaris en kosten in verband met de voorbereidings-, reis- en zittingstijd die het hoger beroep met zich meebracht. De schuldenaren waren niet verschenen op de zitting van 6 februari 2018, waar de bewindvoerder zijn verzoek toelichtte.

De rechtbank oordeelde dat de wettelijke schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat de regeling pas eindigt als het arrest van het hof definitief is. De rechtbank concludeerde dat de bewindvoerder geen recht heeft op het looptijdafhankelijke deel van de vergoeding voor de periode na 6 juli 2017, omdat de schuldsaneringsregeling op dat moment was beëindigd. De rechtbank stelde het aanvullend salaris van de bewindvoerder vast op € 1.385,21, inclusief omzetbelasting, en wees het overige verzoek af. De beschikking werd gegeven door de rechters en uitgesproken door mr. G.H.M. Smelt op 20 februari 2018.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – meervoudige kamer
insolventienummer: C/09/15/00 R en C/09/15/00 R
Beschikking van 20 februari 2018 in de schuldsaneringsregelingen van:
[Schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
en
[Schuldenares],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
beiden wonende te [postcode woonplaats, adres]
schuldenaren

1.Verloop van de procedure

1.1
Ten aanzien van schuldenaren is bij vonnis van 22 januari 2015 de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van, laatstelijk, mr. D. Nobel tot rechter-commissaris. Mr. P.A. Loeff (Advocatenkantoor Loeff), kantoorhoudende te Zwijndrecht, is benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Bij vonnis van 6 juli 2017 van deze rechtbank zijn de schuldsaneringsregelingen ex artikel 350 lid 3 sub c en d Faillissementswet (Fw.) beëindigd.
1.3
Schuldenaren hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag. Het hof heeft arrest gewezen op 3 oktober 2017 en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.4
De bewindvoerder heeft een verzoek ingediend voor vaststelling van het aanvullend salaris en kosten in verband met de voorbereidings-, reis- en zittingstijd die het hoger beroep met zich brengt, inclusief het looptijdafhankelijke deel van de bewindvoerdersvergoeding tot het arrest van het gerechtshof (periode 6 juli 2017 tot 3 oktober 2017).
1.5
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. De bewindvoerder is verschenen en heeft zijn verzoek toegelicht. Schuldenaren zijn – hoewel zij als belanghebbenden zijn opgeroepen – niet verschenen.
1.6
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunt bewindvoerder

2.1
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van een beëindiging op de voet van artikel 350 Fw. de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling eerst eindigt op het moment dat de daartoe strekkende beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. In het geval van hoger beroep betekent dat de regeling eerst eindigt als het arrest van het hof definitief wordt. Zolang dit nog niet het geval is, lopen de controlerende werkzaamheden en de verslaglegging door de bewindvoerder dan ook door.

3.De beoordeling

3.1
Vanaf de datum van toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling gelden voor de schuldenaar de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen. De gehoudenheid tot nakoming van die verplichtingen eindigt door het aflopen van de termijn die ingevolge artikel 349a Fw. voor de betrokken schuldsanering geldt (vgl. HR 24-02-2012, ECLI:NL:HR:2012: BV0890, m.nt. F.M.J. Verstijlen). Daarmee eindigen voor de bewindvoerder tevens de werkzaamheden die bestaan uit het controleren van, en het rapporteren over, de nakoming van die verplichtingen.
3.2
Indien de schuldsaneringsregeling tussentijds door de rechtbank wordt beëindigd en die beslissing van de rechtbank door het gerechtshof wordt bekrachtigd, komt daarmee vast te staan dat door de beslissing van de rechtbank de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zijn komen te vervallen, alsmede de daarmee verband houdende werkzaamheden van de bewindvoerder. Die bekrachtiging houdt in dat niet alleen de beslissing tot beëindiging zelf, maar ook het moment van die beëindiging bevestigd – en na verloop van de cassatietermijn onherroepelijk – wordt. Indien het gerechtshof het vonnis niet (geheel of gedeeltelijk) vernietigt en derhalve evenmin een nieuwe beëindigingsdatum vaststelt, blijft de beëindigingsdatum de datum van het vonnis van de rechtbank.
3.3
Hier doet niet aan af dat een schuldenaar er verstandig aan doet om gedurende de periode tussen de beslissing van de rechtbank en het arrest van het gerechtshof de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen. Of daar gehoudenheid toe heeft bestaan zal pas na de uitspraak op het ingestelde appèl duidelijk worden: ingeval van bekrachtiging niet en ingeval van vernietiging wel. Gedurende die periode kan dan ook van de bewindvoerder terughoudendheid worden verwacht ten aanzien van de uitvoering van zijn controlerende taak, nu die taak slechts blijkt (voort) te bestaan indien de beslissing van de rechtbank tot tussentijdse beëindiging wordt vernietigd en eerst alsdan die taak weer in volle omvang moet worden opgepakt.
3.4
Dit alles maakt dat in het geval de schuldsaneringsregeling tussentijds door de rechtbank wordt beëindigd en die tussentijdse beëindiging door het gerechtshof wordt bekrachtigd, de termijn die ingevolge artikel 349a Fw. voor de schuldsanering geldt door de rechtbankbeslissing eindigt en wel op de datum dat de rechtbank die beslissing heeft gegeven. Vanaf dat moment kan de bewindvoerder geen aanspraak meer maken op het looptijdafhankelijke deel van de bewindvoerdersvergoeding. Artikel 2 lid 3 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering bepaalt immers dat de looptijdafhankelijke vergoeding wordt berekend over iedere maand, een gedeelte van een maand daaronder begrepen, gedurende welke de schuldsaneringsregeling in een zaak van toepassing is en artikel 1 (sub g) van dat besluit bepaalt dat onder de looptijd dient te worden verstaan de termijn van de schuldsaneringsregeling zoals bedoeld in artikel 349a Fw.
3.5
Het vorenstaande maakt dat de rechtbank geen grond ziet voor vaststelling van het bewindvoerderssalaris in de vorm van een looptijdafhankelijke vergoeding voor de periode na 6 juli 2017. Het recht op de door Recofa vastgestelde forfaitaire vergoeding voor de tijd die met de voorbereiding en behandeling (waaronder reistijd) van het hoger beroep samenhangt – vier uur als in hoger beroep geen zitting heeft plaatsgevonden en zes uur als er wel een zitting bij het gerechtshof is geweest, bij partners die gelijktijdig in de schuldsaneringsregeling zitten te vermenigvuldigen met een factor 1,5 – blijft onverlet. De rechtbank zal het salaris en de kosten dan ook vaststellen zoals hierna te vermelden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het aanvullend salaris van de bewindvoerder vast op € 1.385,21 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting);
- wijst af hetgeen meer of anders aan salaris is verzocht.
Gegeven door mrs. G.H.M. Smelt, R. Cats en J.A. van Dorp en uitgesproken door mr. G.H.M. Smelt op 20 februari 2018 in aanwezigheid van A.M.C. van der Zwan, griffier.
De griffier is buiten staat deze
beschikking te ondertekenen.