ECLI:NL:RBDHA:2018:2937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning na veroordeling voor doodslag en beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die de Turkse nationaliteit heeft. Eiser was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze werd ingetrokken door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie na een veroordeling voor doodslag. Eiser was op 22 april 2015 door het Gerechtshof Arnhem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar voor het doden van zijn ex-echtgenote op 10 maart 2012. De staatssecretaris oordeelde dat eiser een actuele bedreiging voor de openbare orde vormde en legde een inreisverbod van tien jaar op.

Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat er geen sprake was van recidive en dat het tijdsverloop tussen het delict en het moment van de uitspraak in zijn voordeel sprak. Hij voerde aan dat hij recht had op een kans om een normaal leven te leiden na zijn detentie. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris op basis van het Nederlandse beleid en de ernst van het gepleegde misdrijf terecht had geoordeeld dat er een actuele bedreiging voor de samenleving bestond. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser, vooral gezien de gewelddadige aard van het delict en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en de maatschappij.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/4003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken vanaf 10 maart 2012. Daarnaast heeft verweerder eiser bevolen om Nederland direct te verlaten en heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd.
Bij besluit van 26 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. O. Batur, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij is met ingang van 7 februari 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij echtgenote’. Op 27 maart 2009 is eisers huwelijk geëindigd en voldeed eiser niet meer aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Met ingang van 20 maart 2011 is de beperking van eisers verblijfsvergunning gewijzigd in ‘voortgezet verblijf’, geldig tot 30 september 2016.
2. Bij uitspraak van 22 april 2015 van het Gerechtshof Arnhem is eiser veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren voor een misdrijf (doodslag) gepleegd op 10 maart 2012, waarbij eiser zijn ex-echtgenote (en moeder van zijn kinderen) om het leven heeft gebracht. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken vanaf 10 maart 2012. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiser een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt.
3. Eiser betwist dat hij een daadwerkelijk en actueel gevaar vormt voor de openbare orde en stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij dat wel zou zijn. Er is volgens eiser geen sprake van recidive en er bestaat een groot tijdsverloop tussen het delict en nu. Eiser betwist voorts dat er sprake was van eerwraak. Hij is daar niet voor veroordeeld. Eiser verdient na zijn detentie een kans om aan te tonen dat hij een regelmatig leven als eerzaam burger kan leven en dit in de toekomst ook zal kunnen blijven doen. Eiser heeft daarbij zijn goede gedrag al aangetoond aan de hand van zijn PI-dossier. Eiser voert voorts aan dat het criterium ‘geschokte rechtsorde’ (12-jaarscriterium) niet onbeperkt in tijd kan worden opgelegd en dat de schok afneemt met het verstrijken van de tijd. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat er sprake is van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder op grond van het Nederlandse beleid en de daarbij behorende glijdende schaal uit artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit, zoals dat gold ten tijde van de pleegdatum op 10 maart 2012, eisers verblijfsvergunning intrekken. Voor de vraag of er, conform het Europeesrechtelijke openbare orde begrip, ook sprake is van een actuele, werkelijk en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving overweegt de rechtbank het volgende. Eiser zit op dit moment in detentie en zit een onvoorwaardelijke straf uit van tien jaar. Eiser zal op
24 december 2018 vrij komen. Gelet hierop mocht verweerder ervan uitgaan dat ten aanzien van eiser nog steeds een actuele bedreiging uitgaat. Van belang is voorts dat eiser zijn ex-echtgenote, tevens de moeder van zijn kinderen, op een zeer gewelddadige manier om het leven heeft gebracht. Hij is haar woning binnengegaan en heeft een verzoeningspoging gedaan, die zij weigerde. Hierop is eiser in woede ontstoken en heeft hij haar eerst twee keer in de buik gestoken en toen meerdere keren in de rug. Los van de vraag of dit gekwalificeerd kan worden als eerwraak, blijkt hieruit dat eiser zijn ex-echtgenote met
32 messteken heeft neergestoken vanwege het enkele feit dat zij niet met hem wilde verzoenen. Voorts is gebleken dat eiser volledig toerekeningsvatbaar is geacht. Het Gerechtshof Arnhem heeft in haar arrest van 22 april 2015 bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat eiser zijn ex-echtgenote in de bloei van haar leven op zeer gewelddadige wijze om het leven heeft gebracht. Eiser heeft niet alleen zijn ex-echtgenote het leven afgenomen, maar tevens heeft hij het leven van de moeder van hun twee jonge kinderen op een afschuwelijke wijze afgenomen. Naast de ernstige volgen voor de direct betrokkenen, is bovendien de maatschappij ernstig geschokt door dit gewelddadige feit. Tevens heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij slechts heeft verklaard spijt te hebben dat hij zijn kinderen veel pijn gedaan heeft. Dit laat echter niet zien dat hij ook spijt heeft dat hij zijn ex-echtgenote (op een gewelddadige manier) heeft gedood. Ook het PI-dossier waar eiser naar verwijst toont niet aan dat er geen gevaar is voor herhaling. Gezien de ernst van het gepleegde misdrijf, eisers houding direct daarna, en voormelde overige omstandigheden, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het risico bestaat dat eiser wederom een geweldsmisdrijf zal kunnen plegen als zijn eer gekrenkt wordt. Gelet op al deze elementen mocht verweerder uitgaan van een actuele, werkelijk en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving ten aanzien van eiser.
4.3
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er weliswaar sprake is van inmenging in het familieleven dan wel het privéleven van eiser, maar dat het belang van de Nederlandse staat in deze zaak prevaleert boven het individuele belang van eiser. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser de moeder van zijn kinderen op zeer gewelddadige wijze om het leven heeft gebracht en dat zij daardoor apart van elkaar in de gezinnen van de familie van hun moeder zijn opgenomen. Niet is gebleken dat eiser meebetaalt aan de opvoeding en verzorging van de kinderen. Ook heeft eiser zijn kinderen sinds zijn detentie niet meer gezien of gesproken. Zowel eiser als de kinderen hebben geen contact gezocht met elkaar. Verweerder heeft voorts mee kunnen wegen dat de kans erg klein is dat eiser alsnog (goed) contact zal krijgen met zijn kinderen, als hij uit detentie komt. Als de kinderen wel contact zouden willen met eiser, dan is niet gebleken dat dit contact niet vanuit Turkije zou kunnen. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij nog (bijzondere) banden heeft met Nederland. Zo is eiser de Nederlandse taal, na 17 jaar in Nederland, nog niet voldoende machtig om op alle fronten mee te draaien in de Nederlandse samenleving. Ook heeft eiser verder geen familie in Nederland wonen. Eiser heeft wel concrete en sterke banden met Turkije. Eiser is daar geboren en spreekt vloeiend Turks. Hij heeft langer in Turkije gewoond dan in Nederland. Eisers familie woont in Turkije en hij heeft nog contact met zijn ouders. Voorts is nog van belang dat eiser van 2010 tot 2011 is teruggekeerd naar Turkije, dat hij steeds met zijn gezin op vakantie ging naar Turkije en dat hij in detentie vooral contact zocht met andere gedetineerden uit Turkije.
5. Verweerder heeft voorts terecht een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.