ECLI:NL:RBDHA:2018:2944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
NL18.3047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en toepassing van artikel 4:6 Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 9 januari 2018 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser had eerder, op 14 maart 2017, ook al een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling was genomen op basis van dezelfde verordening. Eiser stelde dat hij inmiddels was getrouwd en dat deze huwelijksakte als novum moest worden beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat deze akte niet nieuw was en dat eiser deze eerder had kunnen inbrengen.

De rechtbank overwoog dat de toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de staatssecretaris terecht was, omdat de huwelijksakte niet als nieuw bewijs kon worden aangemerkt. Eiser had de trouwakte al in de vorige procedure kunnen indienen, maar had dit nagelaten. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de staatssecretaris artikel 4:6 van de Awb niet had kunnen toepassen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.3047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1992 en de Syrische nationaliteit te hebben.
Eiser heeft op 9 januari 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft eerder, op 14 maart 2017, een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 27 juni 2017 niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het overnameverzoek. Het besluit van 27 juni 2017 staat met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
21 juli 2017 in rechte vast.
3. Aan de huidige asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij is getrouwd. Voorts heeft hij daarvan een huwelijksakte overgelegd. Dit leidt volgens verweerder niet tot een novum in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De trouwakte is gedateerd op 9 februari 2017. Eiser had de trouwakte derhalve al in de vorige procedure in kunnen brengen. Niet is gebleken dat eiser daartoe niet in de gelegenheid was. Verweerder heeft de huidige asielaanvraag niet in behandeling genomen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Subsidiair acht verweerder het gesloten huwelijk van eiser niet rechtsgeldig gelet op de Wet tegengaan huwelijksdwang van 5 december 2015.
Eiser is op 12 januari 2018 overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat toepassing van artikel 4:6 van de Awb in strijd is met de Dublinverordening. Voorts is eiser van mening dat de door hem overgelegde huwelijksakte wel dient te worden aangemerkt als novum. Voort stelt eiser zich op het standpunt dat zijn huwelijk wel rechtsgeldig is.
5.1
Ten aanzien van de grond dat een opvolgende asielaanvraag niet met toepassing van artikel 4:6 van de Awb kan worden afgewezen indien de eerdere asielaanvraag met toepassing van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling is genomen, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, vergaderjaar 2014/15, 34088, nr. 3) volgt dat toepassing van artikel 4:6 van de Awb voor de hand ligt bij een herhaalde aanvraag na een besluit waarin is bepaald dat een ander land verantwoordelijk voor de asielaanvraag is. De rechtbank ziet in deze zaak geen grond voor het oordeel dat verweerder artikel 4:6 van de Awb in dit geval niet heeft kunnen toepassen.
5.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de door eiser overgelegde huwelijksakte niet als novum kan gelden. De trouwakte is gedateerd op 9 februari 2017. Gelet op de eerdere aanvraag van 14 maart 2017 lag het op de weg van eiser om zijn huwelijk in die procedure kenbaar te maken. Eiser heeft dit echter niet gedaan, hetgeen voor zijn rekening dient te komen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel